Offers nodig
Hebreeën 8:3b
„Waarom het noodzakelijk was dat ook Deze wat had dat Hij zou offeren.”
Wij zien de offeranden onmiddellijk na de val als de enige welgevallige wijze om God te aanbidden. Waar kunnen wij haar instelling beter plaatsen dan na de val in het paradijs? Want waarom maakte de Heere God anders „rokken van vellen” om onze eerste ouders mee te bekleden? Alleen om hun de noodzakelijkheid en de natuur van een bekleding van Zijn toorn door de gerechtigheid van Zijn dierbare Zoon aan te tonen! Daar het dierlijk voedsel tot na de vloed verboden was, waarvoor werden dan de dieren anders dan ter offeranden gedood?
Wij zien daarom Abel offeranden offeren, toen hij de eerstelingen van zijn kudde en van het vet ervan bracht, het vet, dat het gedeelte van het offer uitmaakt, dat altijd op het altaar verbrand werd. Dat dit offer van Abel niet alleen een offer der dankbaarheid, maar een werkelijk slachtofferande was, blijkt duidelijk uit de woorden van de apostel: „door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn” (Hebreeën 11:4). Wij behoeven niet erbij stil te staan om de offeranden op te sommen die door Noach (Genesis 8:20), door Abraham (Genesis 15:9, 10; 22:13) en door Jakob (Genesis 31:54; 46:1), opgeofferd werden.
J. C. Philpot, predikant te Stamford
(”De grote Hogepriester over het huis Gods”, 1862)