Hel of hemel
Daniël 12:13
„Maar gij, ga heen tot het einde, want gij zult rusten en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.”
De hel is een vuur, dat niet wordt uitgeblust, dat de tegenstanders zal verslinden, als een worm die niet sterft, als een vurige oven, de buitenste duisternis, waar wening is en knersing van de tanden, en vanwaar de rook van de pijniging opgaat tot in alle eeuwigheid. Dat is het deel dat de goddeloze mens ontvangen zal van God (Job 20:29).
Zinnebeeldig wordt die beschreven om ons van het ondenkbaar gewicht van die straf –tot afschrikking van de zonde– enige indruk te geven. Wij allen moeten eens sterven. Wij naderen met iedere schrede ons einde. Onze levensdagen zijn geteld. Het getal van de maanden is bij God bepaald, en deze gemaakte bepaling zullen wij niet over gaan. Wanneer wij daartoe gekomen zijn, is ons levenseinde daar!
Zalig die dan sterft in de gegronde hoop des eeuwigen levens, stervende de dood van de oprechte, wiens einde vrede is. Hij zal dan rusten, en in de jongste morgenstond opstaan, om het zaligst lot te ontvangen. Doch dit lot valt niet allen te beurt.
Van die ontelbaar velen die dan aan het einde van de dagen in het stof van de aarde slapen, zullen er ook ontwaken tot versmaadheid en afgrijzen, en opstaan tot verdoemenis. Om in die erfenis van de heiligen te delen, moeten wij daarvoor in dit leven bekwaam worden gemaakt (Kol. 1:12) door de vernieuwende, bekerende en heiligende genade van de Geest.
Aalt Gerritsz. van Dijkhuizen, predikant te Ouddorp
(”De wachter op Sions muren”, 1855)