Straks
Daniël 12:13
„Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.”
Hier is het land van de rust niet. Wat baren moeite, verdriet, zorg en bekommering, schuld en behoeften niet een onrust. Hoeveel tegenspoeden en gevaren, droefenissen en teleurstellingen zijn er niet. Hoe dikwijls wordt de rust verstoord door armoede en ziekte, door geveinsdheid en eigenbelang, door liefdeloosheid en laster? Hoe vaak zuchten Gods kinderen niet in deze aardse tabernakel, het lichaam van de zonde, als ze onrustig en bezwaard zijn wegens eigen blindheid, zwakheid, bederf, struikelen en afdwalen? Hoeveel aanvechting, duisternis, ongeloof, gemis van Gods gunst, en angstige vreze voor de toekomst en de dood, en wat niet al meer, dat hun staat onrustig maakt in dit leven?
Maar bij hun sterven neemt dat alles een einde. Een zalige rust van alle moeite en verdriet wordt dan hun deel. Dan verdwijnen droefenis en verzuchtingen voor eeuwig. Dan zal er voor hen geen rouw, verdriet of moeite meer zijn. Dan worden alle tranen van hun ogen afgewist. In dat rijk des doods rusten de vermoeiden van kracht als op hun slaapstede, ja, iedereen die in zijn oprechtheid gewandeld heeft. Hun ziel is tot Christus, hun Hoofd, in de hemel opgenomen. Daar zijn zij van alle leed, zonde, zorg, kwelling en droefenis bevrijd en boven alle ramp en tegenheid, strijd en bereik van de vijanden verheven.
Aalt Gerritsz. van Dijkhuizen, predikant te Ouddorp
(”De wachter op Sions muren”, 1855)