”Sola scriptura” waardevol als belijdenis over de Schrift
Het sola scriptura is te waardevol om af te danken, reageert prof. dr. W. van Vlastuin. De uitdrukking is een belijdenis van het geheel eigen karakter van de Schrift: ze is niet van beneden, maar van boven.
Vanaf de zijlijn heb ik de discussie gevolgd tussen de collegae Van den Belt (RD 11-6 en 26-6) en Wilschut (RD 20-6) over het sola scriptura. Ik wil enkele opmerkingen maken met de intentie de discussie wat te overstijgen en zo tot een uitweg te komen.
Beide collegae willen het ultieme gezag van de Schrift handhaven. Wilschut erkent dat ook. In onderscheid met Wilschut meent Van den Belt echter dat de term sola scriptura daar niet geschikt voor is. Hij gebruikt daarvoor een drietal argumenten. Ten eerste het historische argument dat de drieslag van sola’s niet uit de tijd van de Reformatie komt. Ten tweede dat lutheranen de drieslag hebben gehanteerd tegenover de gereformeerde traditie. Ten derde meent hij dat om inhoudelijke redenen de term niet geschikt is, omdat hij te weinig zou onderkennen hoe belangrijk de traditie is voor het verstaan van de Schrift.
Mag ik een paar opmerkingen maken? Ten eerste wil ik van mijn geachte collega best aannemen dat de drie sola’s niet samen voorkomen in de tijd van de Reformatie. Het is goed om ons daarvan bewust te zijn om historisch correct te spreken. Of daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het daarom beter is deze woorden niet te gebruiken, is voor mij een vraag. Waarom kan de analyse achteraf dat het in de Reformatie om deze drie sola’s ging geen juist conclusie zijn? Er zijn zo veel historische verschijnselen die we achteraf duiden, dus waarom deze niet?
Tweede bron
Ten tweede vraag ik mij af of we onze agenda moeten laten bepalen door extreme luthersen van honderd jaar geleden. Zij bedoelden inderdaad zich te distantieren van de gereformeerde traditie en bedoelden het sola in een exclusieve zin. Maar zo heeft Luther zelf het niet gehanteerd. De reformator kan buitengewoon krasse uitspraken doen over het exclusieve karakter van de Schrift ten opzichte van de traditie. Maar als het er echt op aankomt, verzet hij zich niet tegen de traditie als kerkelijke weg van Schriftverstaan, maar tegen de traditie als tweede bron van openbaring naast de Schrift, zoals dat sinds de middeleeuwen opgeld deed. De kerkhistoricus Heiko Oberman spreekt in dit verband over het verschil tussen traditie 1 en traditie 2. De Reformatie verzette zich tegen traditie 2, maar waardeerde traditie 1.
In dit verband is het ook treffend dat Luther in Worms kon zeggen dat hij zich onderwierp aan het klare getuigenis van Schrift en rede. Op het eerste gezicht lijkt het alsof hij de rede als tweede openbaringsbron naast de Schrift plaatst. Nadere studie maakt echter duidelijk dat hij wel het exclusieve gezag van de Schrift bedoelt, maar op dit cruciale moment tevens erkende dat de Schrift niet alleen is.
Zo kan Luther ook een beroep op de ervaring doen, omdat we de boodschap van de Schrift alleen in de ervaring van onze geestelijke nood leren kennen, sola experientia. In dit verband onderstreepte Luther dat we de Schrift alleen leren verstaan door meditatie, gebed en aanvechting. Kortom, Luther ging uit van het sola scriptura, zonder daarvan een ”solistische Schrift” of een ”naakte Schrift” te maken.
Inhoudelijk belang
Ten derde zou ik ervoor willen pleiten om het sola scriptura te blijven gebruiken wegens het inhoudelijke belang ervan. Luther heeft zijn sterke beroep op de Schrift gedaan omdat hij in zijn diepste geestelijke nood heeft ervaren wat hij aan de Schrift had. Dat was zijn geding met Erasmus, die ook veel liefde had voor de Schrift. Luther beschuldigt Erasmus van een te afstandelijke houding ten opzichte van de Schrift. Dit betekent ten diepste dat wij niet oordelen over de Schrift, maar dat de Schrift oordeelt over ons. Enerzijds worden we hierdoor in de diepste nood gebracht en anderzijds delen we op deze manier in de oneindige ruimte van Gods genade.
Dit is geen pleidooi om geen wetenschappelijke studie van de Schrift te verrichten, of om onszelf los te weken van de traditie en het kerkscheidende beroep op de Schrift te bevorderen. Het is wel een pleidooi om het geheel eigen karakter van de Schrift te belijden, namelijk dat deze niet van beneden is, maar van boven. Ten diepste betekent dit dat we door het geloof Gods eigen stem in Zijn Woord horen. Uiteindelijk geven wij de Schrift geen betekenis, maar heeft hij betekenis van zichzelf. Dit geldt in ultieme zin ook voor onze hermeneutiek en exegese, zodat wij niet onze interpretaties aan de Schrift opleggen, maar dat we vanuit de Schrift onszelf en onze geschiedenis verstaan.
Kan dit een stap zijn om ons te verenigen rondom een krachtige belijdenis van de onuitsprekelijke waarde van Gods Woord?
De auteur is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam.