Echo spoort heupafwijking baby’s op
Via echo’s kunnen heupafwijkingen bij zuigelingen sneller worden opgespoord.
Onderzoek bij 5000 baby’s in Twente en IJsselland wijst uit dat echoscreening betere resultaten geeft dan normale doorverwijzing naar de huisarts.
Dat blijkt uit promotieonderzoek van epidemioloog L. Roovers aan de Universiteit Twente. Uit eerder onderzoek bleek dat tijdens onderzoeken bij de huisarts een heupafwijking bij een op de zeven zuigelingen niet werd geconstateerd. Roovers pleit daarom voor echo-onderzoek bij alle zuigelingen.
Een heupafwijking komt in Nederland ongeveer bij vier op de honderd pasgeborenen voor. Wanneer heupafwijkingen niet vroeg worden opgemerkt, kan iemand later last krijgen van manklopen of slijtage aan het heupgewricht.
In het buitenland wordt de echomethode al bij zuigelingen toegepast. De echo kan het best worden uitgevoerd als de zuigeling drie maanden oud is. De kosten blijken niet hoger dan de gebruikelijke onderzoeksmethode.
Voor ouders is het moeilijk heupdysplasie en heupluxatie zelft te ontdekken. Bij deze aandoeningen is het heupgewricht niet goed ontwikkeld. Normaliter heeft de heup een kop die mooi in de kom van het bekken past. De heupkop zit soms wel in de kom, maar de kom is niet diep genoeg. Ongeveer een op de vijftig kinderen heeft deze aangeboren afwijking.
Als de heupkop niet vastzit in de kom, is er sprake van een heupluxatie. Dit komt voor bij een op de duizend kinderen. Als de kop niet helemaal buiten de kom zit, maar er ook niet goed in staat, spreekt men van een subluxatie. Luxeerbare heupjes komen in de eerste levensweek vaker voor, zonder dat er sprake is van een aangeboren afwijking.
Heupafwijkingen komen vier tot acht keer vaker voor bij meisjes dan bij jongens. De afwijking kan aan een of aan beide benen voorkomen. Over het algemeen is de linkerheup vaker aangedaan dan de rechterheup. Heupdysplasie komt meer dan eens voor in combinatie met andere aangeboren afwijkingen, zoals klompvoetjes, en komt ook vaker voor bij stuitligging van het kind.
Na een eerste kind met aangeboren heupdysplasie uit ouders met normale heupen is de kans voor het tweede kind ongeveer 6 procent. Dit percentage loopt voor het eerste kind op tot 12 als een van beide ouders ook een heupdysplasie had en zelfs tot 36 voor een tweede kind van deze ouders.