Verloskundige in de bergen van Pakistan
NUNSPEET. Ze werkte in Wapenveld, Nunspeet en Staphorst, maar ook in Bhutan, Nepal en Pakistan. Even is ze in Nederland, terug uit Noordwest-Pakistan, een onherbergzaam en onrustig gebied, waar ze als verloskundige werkt in het enige christelijke ziekenhuis in de wijde omtrek.
Renske heet ze. Haar achternaam en de organisaties die haar uitzenden mogen om veiligheidsredenen niet in de krant. Trouw zijn op de plaats waar God je roept, dat is haar belangrijkste drijfveer in haar werk. „Bloei waar je geplant bent”, zegt ze.
Met ruim veertig jaar ervaring in de zorg en met name in de verloskunde is Renske in het Pakistaanse Tank naar eigen zeggen helemaal op haar plek. „De meeste vrouwen zijn al dagen onderweg of aan het bevallen voordat ze bij ons komen”, vertelt ze in haar tijdelijke onderkomen in Nunspeet. „Ook worden ze vanuit dure privéklinieken naar ons gestuurd, simpelweg omdat men daar de kennis niet heeft voor complexe bevallingen. Ze komen soms meer dood dan levend binnen. Sowieso veel te laat.”
De meeste verlossingen doet Renske daarom met behulp van de vacuümpomp. In het ergste geval moet er een keizersnede plaatsvinden. „Dat doet de Duitse arts in ons ziekenhuis. Een man. We zeggen tegen de strengislamitische vrouwen bij de poort al dat een man de keizersnedes doet. Soms beslissen hun moeders, tantes en mannen dan dat ze dat niet willen en gaan ze terug. Ik moet er niet aan denken wat er met die vrouwen gebeurt.”
Het ziekenhuis in Tank bestaat meer dan 140 jaar. Het werd opgericht door Finse missionarissen en staat goed aangeschreven. „De overheid heeft er baat bij dat wij hier zijn, zodat de regio van goede gezondheidszorg is verzekerd. Toch is ons verblijf nooit gegarandeerd. Je blijft afhankelijk van een visum.”
Renske noemt het ziekenhuis „een lichtje op een berg. Het is in Tank geestelijk heel donker. Toch kunnen wij hier zijn. We bidden met de patiënten en zingen iedere ochtend een lied in de lokale taal. Ook lezen we gedeelten uit de Bijbel in de lokale taal, vaak uit het Nieuwe Testament, want nog niet alles is vertaald.”
Hoort u weleens wat dat doet met de patiënten?
„Nooit. Ze vragen wel: Bid voor me. Ook als ze stervende zijn. Maar ik heb sinds ik in 2013 in Tank begon nooit iets gehoord over patiënten of familieleden die tot verandering kwamen. Misschien is dat maar goed ook. Het bewaart me voor hoogmoed.
Jaren geleden werkte ik in Bhutan, ook een geestelijk duister gebied. Wij zeiden daar tegen elkaar: „We zien geen vrucht, want we kunnen nog niet eens zaaien, we rapen slechts stenen om de grond gereed te maken.””
U mocht niet langer in Bhutan blijven.
„Ik heb van 1989 tot 1994 in Bhutan gezeten. Er kwamen missionarissen die alles wat wij hadden opgebouwd in korte tijd stukmaakten. Je mag in Bhutan niet evangeliseren. Zij gingen onverstandig om met de contacten die zij hadden, soms tot in de hoogste kringen. Dat zette kwaad bloed. Onze visa werden niet verlengd. Het vertrek uit Bhutan heeft mij en de anderen veel pijn gedaan. Nog altijd komen we bij elkaar om voor Bhutan te bidden.”
Terug naar Pakistan. Zijn de sterftecijfers hoog op de verloskundeafdeling?
„In 2014 hadden we op ongeveer duizend bevallingen vier moeders die overleden. Maar afgelopen maand hadden we er twee in één nacht. Verder rekenen we de sterfgevallen van hen van wie we bij de poort al de dood constateren, niet mee. Als we dat doen, ligt het aantal veel hoger.
Van de baby’s sterven er gemiddeld 3 per week, dus zo’n 150 per jaar. Bij vroeggeboorte redden de baby’s het ook vaak niet. Zeker niet als ze onder de 1 kilo zijn. Soms overlijden ze ook omdat de mannen vrouw en kind direct na de geboorte naar huis meenemen. Of omdat ze naar huis moeten als het geld op is. We doen wel iets aan liefdadigheid, maar de mensen moeten zelf ook een bijdrage leveren.”
U draagt in het ziekenhuis en op de foto bij dit interview een hoofddoek.
„Dat is mijn verpleegsterskap, een dupatta. Ik vind het heerlijk om hem in Nederland even niet te hoeven dragen. De dupatta is het comfortabelste van alle hoofdbedekking die ze in Tank dragen. Ik kan me er goed in bewegen. Verder moet ik mouwen tot over mijn ellebogen dragen. En mijn benen moeten bedekt zijn.”
Hoe houdt u het werk vol?
„Ik houd het vol op basis van Micha 6:8. Ik hoef niet overal een antwoord op te hebben. Ik moet trouw zijn. En mijn relatie met God moet goed zijn. Als ik niet aan mijn geestelijk welzijn denk, gaat het mis. Je moet immers ook op tijd eten en drinken.
Het werk is heftig, maar ik kan natuurlijk niet overal bij gaan staan huilen. Soms grijpt iets me wel echt naar de keel. De geboorte van een tweeling met Kerst bijvoorbeeld, een meisje en een jongen. Ze leken te zijn overleden, maar ik had hen gereanimeerd en ze kwamen bij. Het jongetje werd door de oma’s en tantes vertroeteld, maar deed het slechter. Het meisje deed het goed, maar kreeg van de moeder geen voeding, omdat ze voor het jongetje wilde zorgen. Ze stierf. Dat onrecht, het feit dat vrouwen niet meetellen in die samenleving, dat kan ik heel moeilijk verdragen.”
Levensloop Renske
Renske werd in 1975 verpleegkundige. In 1981 werd ze voor het eerst uitgezonden, naar de Filipijnen. Ze werkte in een vluchtelingenkamp en deed ook in Indonesië werk onder vluchtelingen. In 1985 volgde ze een verloskundeopleiding in Engeland, omdat ze naar eigen zeggen „steeds meer oog kreeg voor de nood van moeder en kind.” Vervolgens werkte ze tot 1994 als verloskundige in Bhutan en daarna tot 2000 in Nepal. Wegens het ouder worden van haar moeder kwam ze terug naar Nederland, waar ze eerst in Nunspeet en later in Staphorst als verloskundige werkte.
Sinds 2013 is Renske werkzaam in Pakistan. Renske is lid van de hervormde gemeente in Nunspeet.