Voor 1 juli zou het federale hooggerechtshof een uitspraak over de grondwettigheid van het homohuwelijk doen. Die belofte deed het hof gisteren gestand, nadat het de hete aardappel lang voor zich uit geschoven had.

De beslissing dat mensen van hetzelfde geslacht voortaan in alle vijftig Amerikaanse staten mogen trouwen kwam niet geheel onverwacht. Uit recente opiniepeilingen bleek dat 61 procent van de bevolking –vooral jongeren– van de Verenigde Staten niet tegen het homohuwelijk is. Ook was al bekend dat de vier liberale leden van het negenkoppige hof voor zouden stemmen. De beslissende stem van opperrechter Kennedy strookte met zijn eerdere uitspraken waarin hij zich sympathiek over homorechten uitliet.

De beslissing van het hof vormt het voorlopige sluitstuk van een slepend debat. Tegelijkertijd toont het ook aan dat de ethische neergang in de Verenigde Staten de afgelopen jaren in een stroomversnelling is geraakt. Nog geen twaalf jaar geleden was het homohuwelijk in geen enkele staat toegestaan. Na ruim een decennium waren er 36 staten waar mensen van hetzelfde geslacht wél konden trouwen. En sinds gisteren dus in de hele VS.

De beslissing van het hof laat ook zien dat de politiek in Amerika niet het laatste woord heeft. De Republikeinen hebben sinds de tussentijdse verkiezingen van vorig jaar een meerderheid in zowel de Senaat als het Huis van Afgevaardigden. Zij hadden al een behoudende agenda voor de komende jaren uitgestippeld.

Het hooggerechtshof kan daar dus dwars doorheen marcheren. In een oerdemocratie als Amerika kunnen de hoogste rechters van het land volop politiek bedrijven.

Staten waar het homohuwelijk nog is verboden kunnen invoering ervan nog enige tijd vertragen omdat ze de procedures nog niet op orde hebben. Maar juridisch worden het achterhoedegevechten.