Een ambivalent mens
Titel:
”Walther Rathenau. De missie van een onbegrepen Duits-Joodse Europeaan”
Auteur: ds. J. van Beek
Uitgeverij: Kok, Kampen; 2003
ISBN 90 435 08195
Pagina’s: 234
Prijs: € 29,90. Nog geen halfjaar nadat hij in 1922 minister van Buitenlandse Zaken was geworden, werd Walther Rathenau (1867-1922) door rechts-extremisten vermoord. Behalve dat ze een algemene afkeer van de Weimarrepubliek hadden, vonden zij dat Rathenau te veel concessies deed aan Duitslands tegenstanders. Bovendien was hij een Jood.
Behalve politicus was Rathenau ondernemer en filosoof. Kortom, een veelzijdig man. Voor ds. J. van Beek, hervormd predikant in Wierden, was dat voldoende reden om zijn proefschrift aan hem te wijden. In april vorig jaar promoveerde hij aan de Protestantse faculteit in Brussel.
Rathenau was afkomstig uit een rijke liberale Joodse familie. Zijn vader was directeur van het Berlijnse elektrotechnische bedrijf AEG. Die oefende dan ook sterke aandrang op hem uit om een technische studie te volgen. Walther promoveerde in de natuurkunde, maar zijn hart lag veeleer bij de filosofie. Hij was beducht voor de schadelijke kanten van de mechanisering. Ook in andere opzichten was ambivalentie kenmerkend voor Rathenau.
Zijn Joodzijn bracht dat al met zich mee. In het Duitse keizerrijk behoorde zijn familie tot de maatschappelijke bovenlaag, maar tegelijkertijd werd hij voortdurend geconfronteerd met antisemitische tendensen. Hij voelde zich Duitser, maar wist dat veel landgenoten hem niet als een van hen aanvaarden. Met de Joodse orthodoxie had zijn familie echter gebroken. Daar voelde zij zich ook niet thuis.
Seele
Rathenau huldigde een spinozistisch godsbegrip. Daarnaast werd hij beïnvloed door Nietzsche en Buber. Een reis naar Griekenland in 1906 maakte diepe indruk op hem. Sindsdien was „Erweckung und Aufstieg der Seele” een centraal thema in zijn leven. De ziel stond hier tegenover het intellect.
Erg duidelijk wordt het begrip Seele bij Rathenau niet. Het omvat te veel tegelijk, zo luidt de conclusie van ds. Van Beek. Ook in ander opzicht was bij Rathenau van een consistente lijn weinig te merken. Als industrieel sympathiseerde hij met de rechts-liberalen. Maar hij vertoonde ook trekken van het religieus socialisme, met zijn nadruk op de zedelijke verheffing van het volk.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog pleitte hij voor ontwapening. Toen de oorlog uitgebroken was, bood hij zich aan om de Duitse grondstoffenvoorziening veilig te stellen. Hij organiseerde de Kriegs-Rohstoff-Abteilung. Volgens de auteur wilde hij daarmee het einde van de oorlog bespoedigen. Erg logisch lijkt mij dat niet.
Van de kwaliteit van dit proefschrift ben ik niet onder de indruk. Dat iemand geboeid is door het object van zijn studie is goed, maar er moet ook kritische distantie blijven. Die ontbreekt hier vrijwel geheel. Zeker van een hervormd-gereformeerd predikant zou verwacht kunnen worden dat hij afstand neemt van het gedachtegoed van een spinozistische liberale Jood.
Soms heeft het boek het karakter van hagiografie. Zo wordt op grond van Rathenaus betrokkenheid bij een elektrochemische fabriek en van zijn lid zijn van de directie van de AEG geconcludeerd dat hij een groot aandeel had in de technische ontwikkeling van de westerse samenleving.
Slordigheden
Bovendien zitten er allerlei fouten en slordigheden in. Dat bracht de recensent van NRC Handelsblad tot de conclusie dat de promotor en de leden van de Brusselse promotiecommissie bij dit knullige amateurisme hebben zitten slapen.
Zo wordt tot tweemaal toe de indruk gewekt dat pas na de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog van 1866 de door Polen bewoonde provincie Posen Pruisisch bezit was. Maar dat was al sinds de Poolse delingen aan het eind van de 18e eeuw het geval. Wellicht is de auteur in de war gebracht door het feit dat Posen (evenals Oost-Pruisen) niet tot het territorium van de in 1866 opgeheven Duitse Bond behoorde.
Het aanvalsplan van Von Schlieffen garandeerde op geen enkele manier de Belgische neutraliteit bij een oorlog tegen Frankrijk. In dat plan zouden de Duitse troepen niet alleen door België, maar ook door Zuid-Limburg trekken.
Als het nodig geacht wordt in een tabel de grote verschuivingen in de werkgelegenheid tussen landbouw, industrie en diensten te laten zien, is het voor een in 2003 verschijnend proefschrift niet zo voor de hand liggend om die cijferreeks in 1986 te laten eindigen. Alsof er geen recentere gegevens beschikbaar zijn!
Het eind van het boek bevat een grotendeels overbodige paragraaf over Europa. Rathenau is te beschouwen als een vroege verdediger van de Europese integratie. Europa moest een afspiegeling worden van het Rijk van God, dat tot stand komt „door samenwerking tussen God en die mens, die moed heeft en van goede wil is.” Volgens de auteur zou dit voortvloeien uit Rathenaus mozaïsch geloof. We mogen echter geloven dat Mozes door genade beter wist. Veel van wat ons in deze paragraaf meegedeeld wordt, gaat het niveau van een voorlichtingsfolder van de Europese Unie niet te boven.
Een andere uitwijding veroorlooft de auteur zich als het gaat om de verhouding tussen christendom en Jodendom. Die is in een studie over de Jood Rathenau eerder zinvol. De auteur laat zich daarin kennen als een tegenstander van evangelieverkondiging door heidenchristenen aan de Joden. Dat is wel overeenkomstig de huidige theologische mode, maar een gereformeerd standpunt is het niet.
Het is ook wel erg generaliserend om te stellen dat christenen staan in een traditie „van bijna 2000 jaar verguizing van en terreur tegenover de Joden.” Ook hier geldt dat je christenen in soorten hebt. Ds. Van Beek wijst de tweewegenleer af, maar komt er in de praktijk aardig dichtbij. Dat is jammer.