Cultuur & boeken

J. M. Coetzee en Arabella Kurtz: een gesprek dat maar niet op gang komt

”Het goede verhaal” is een briefwisseling in boekvorm tussen de Zuid-Afrikaanse, in Australië wonende schrijver J. M. Coetzee (1940) en de Engelse psychoanalytica Arabella Kurtz (1967) uit Leicester.

dr. Hans Ester

19 June 2015 19:40Gewijzigd op 15 November 2020 19:50
beeld iStock
beeld iStock

Zou het net zo’n boeiende correspondentie zijn als de eerder verschenen briefwisseling tussen Coetzee en de Amerikaanse auteur Paul Auster? Helaas is dat niet het geval. Sommige delen van de brieven zijn boeiend, andere zijn tenenkrommend vervelend. Een echte uitwisseling van gedachten, een discussie die tot steeds scherpere inzichten leidt, is deze verzameling brieven niet.

In de laatste brief stelt Kurtz dat het hoofdthema van deze correspondentie, „het thema waar we naar terug blijven keren: de aard van persoonlijke en historische waarheid” is (blz. 201). Het gaat inderdaad in veel brieven over de vraag of de verhalen die in de geest van de schrijver ontstaan altijd fictie, dus onwaar zijn, of dat waarheid hierin op een andere manier aanwezig is. Deze vraag over waarheid en fictie wordt vervolgens aan de psychoanalytica met haar psychotherapeutische praktijk voorgelegd. Wanneer patiënten hun verleden verzinnen, wat is daarin dan nog aan waarheid te vinden?

De uitwisseling verloopt uiterst moeizaam. Een van de redenen voor deze stroefheid is dat de twee briefschrijvers verzuimen om aan het begin van de briefwisseling na te denken over de fundamentele begrippen die zij hanteren. Zij noemen zichzelf „postreligieuze mensen” en Coetzee heeft het zelfs over „postreligieuze orthodoxie.” Wat verstaan zij onder deze begrippen? Waar komt de arrogantie vandaan dat dit voor alle weldenkende mensen zou gelden? Verder duiken begrippen als „cultuur”, „libidineus”, „het onbewuste”, „individuele psyche” en „collectieve psyche” op, zonder dat de brieven hierover helderheid verschaffen. Coetzee probeert Kurtz met prikkelende stellingen uit te dagen, maar zij valt voortdurend terug in de rol van schooljuf die het Coetzee weleens even haarfijn zal uitleggen.

Het vreemde aan alles wat Kurtz over de psychotherapie zegt, is dat zij zich als een orthodoxe freudiaan ontpopt, terwijl ze aan de andere kant over de therapeutische bijeenkomsten praat alsof het om theevisites gaat. Is Freud nu haar leermeester of niet? In het laatste geval moet je dan ook zijn jargon niet gebruiken.

Coetzee had natuurlijk moeten vragen: Hoe ziet de mens er volgens jou uit? Wat is de mens? Wat zijn de drijfveren van het menselijk handelen volgens jou en in hoeverre laat jij je leiden door de onwrikbare, op seksualiteit gebaseerde uitgangspunten van de psychiater uit Wenen? Dan had Kurtz met haar waarheid voor de dag moeten komen. Coetzee mist enkele prachtkansen voor open doel. Toen Kurtz aarzelend over de „collectieve psyche” begon, had hij er meteen op moeten inspringen en moeten vragen naar de betekenis van Carl Gustav Jung in dit verband. En waarom wordt Carl Gustav Jung, de leerling en tegenstander van Freud, nergens genoemd? Is hij persona non grata binnen de „Britse psychoanalyse”, zoals Kurtz de blijkbaar typisch Britse variant van het freudianisme betitelt?

Wat Coetzee over zijn kinder- en jeugdervaringen schrijft, is een mooie aanvulling op wat we al wisten over zijn leven. Er ontstaat een helder beeld van de eenling die Coetzee als kind al was en van de enorme pressie vanuit de Afrikaner gemeenschap om zich aan de geldende tradities en normen aan te passen. Vreemd genoeg horen we niets over de persoonlijke levenservaringen van Kurtz. Op een gegeven ogenblijk schrijft zij: „Ik ben geen filosoof, ik ben een psycholoog, en beschouwingen over de precieze aard van de waarheid met een hoofdletter W helpen me niet het hoofd te bieden aan de situatie waarmee ik word geconfronteerd, namelijk dat een menselijk wezen, dat doorgaans overstuur en verward is, medeleven en begrip nodig heeft” (blz. 153). Dit „begrip” zal zonder twijfel naar inzicht in de psychische gelaagdheid van de patiënt en dus ook naar de basis, de waarheid, van de psychische symptomen moeten leiden, anders is het wel een erg magere vorm van therapie.

Kortom: een gemiste kans.


Boekgegevens

Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie, J. M. Coetzee en Arabella Kurtz; 
uitg. Cossee, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 5936 585 8; 224 blz.; € 22,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer