„Toen ik vertrok uit Eritrea, sliepen mijn dochters nog”
MENTON. „Hier loopt de grens”, zegt de Franse gendarme. De agent wijst naar een metalen merksteen in het trottoir. De grens deelt Pont St. Ludovic precies in tweeën. Het stroompje onder de burg door is de officiële grens. Deze kant is Frankrijk, de overzijde is Italië.
De politieagenten staan hier de hele dag, vertelt een van de gendarmes. Er zijn drie ploegen die hier constant in de gaten houden of de vluchtelingen niet in een onbewaakt ogenblik onder de brug door glippen. „Maar dat is nog niet gebeurd.”
Een tiental meters verderop –in Italië– wassen enkele migranten zich in zee. Langzaam neemt de zon bezit van de rotsen. Het is zeven uur. Even verder slapen is er niet meer bij. Op de rotsen liggen is trouwens sowieso een ramp. De meeste migranten liggen onder een laken. Sommigen houden zelfs hun hoofd bedekt.
Ze zijn jong, pubers nog. Sommigen staren in de zee. Hun blikken spreken boekdelen. Een nieuwe dag begint. Weer die ellende. Kan het nog even uitgesteld worden?
Gisteravond hebben enkele tientallen jongens het in hun hoofd gehaald op het gortdroge gras van de brede middenberm van de weg (de Strada Statale N. 1) te gaan slapen. Daar kun je tenminste liggen. Maar het duurde niet lang voor de Franse politie ingreep. Het is duidelijk dat de Franse autoriteiten willen voorkomen dat meer migranten deze plek bereiken. Hier staan de camera’s van verschillende televisiestations, hier zijn ogen van Europa op gericht.
Gere (38), Yeaboh (37) en Ablel (35) zitten tegen de muur. Veilig buiten het zicht van de camera’s, waarvoor de presentatoren alweer klaarstaan om de ochtendjournaals van nieuwe beelden te voorzien.
De magere mannen zijn alledrie getrouwd, hebben kinderen, maar de armoede dwong hen om een keuze te maken. „Twintig jaar lang heb ik in het Eritrese leger gezeten”, vertelt Gere. „We kregen wel geld, noem het een soort zakgeld, dat kon je geen salaris noemen: 600 nakfa (35 euro). Mijn vader wilde dat ik bleef. Maar wat is onze toekomst? Ik weet het, ik heb hem verlaten, hij is tachtig. Dat is oud in Eritrea. Maar ik kon niet blijven. In april ben ik gegaan. Mijn dochters sliepen nog toen ik vertrok. Soms bellen we wel. Ze hopen dat ik wat geld kan sturen.”
De meeste migranten zitten nu zo’n vijf dagen op de rotsige grens tussen Italië en Frankrijk. De teleurstellingen groeien met de dag. De Franse politie heeft zich de afgelopen jaren streng willen voordoen, maar dat was schijn. Intussen wist iedereen dat de toegangswegen niet altijd werden gecontroleerd. De grens was hier in 2011 redelijk poreus. De Tunesiërs die destijds de zee overstaken, vonden uiteindelijk altijd manieren om aan de andere kant te komen. Maar het lijkt of de autoriteiten de laatste tijd de deur steeds meer dichtdoen.
De Fransman Georges schaamt zich daarvoor. De 72-jarige geneert zich ervoor dat hij Europeaan is. Met een protestbord loopt hij de hele dag langs de rotsen, langs de aanwezige camera’s. „Er komen steeds meer mensen die deze situatie onacceptabel vinden. Deze jongens hebben de grootst mogelijke ellende meegemaakt. Gisteren kwam er een jongen naar mij toe met een fles water. Of ik even wilde gaan zitten en luisteren. De armen in deze wereld zijn een stuk minder zelfzuchtig dan wij, rijken, gelooft u mij maar. Delen kunnen we hier niet. Het gaat er ons enkel om onze kleine gemakken in stand te houden.”
In het verleden heeft hij wel jongens in de kofferbak van zijn auto meegenomen. Een voorbijganger hoort het en knikt bevestigend. Georges kent de vluchtroutes via de bergen. Maar die zijn levensgevaarlijk. „Deze jongens zijn moe en kijk eens naar hun schoenen, daarmee redden ze het niet.”
Georges vertelt hoe hij eens een man en vrouw aantrof in de buurt van de Alpenpas Col de Tende. De vrouw droeg een kort jurkje. Haar benen waren door de keiharde ijssneeuw helemaal open geschuurd. „We waren met de auto, mijn vrouw en ik. We keken elkaar aan. Een seconde hadden we dezelfde gedachte: wat als de politie ons snapt? Maar als je dat ziet, blijft die gedachte niet lang. We hebben hen meegenomen. Het waren Senegalezen. Ze waren door een smokkelaar aan de voet van de berg neergezet, met de boodschap: Loop maar naar boven, daar moet je zijn.”
De zon stijgt. Er worden parasols uitgedeeld. Met grote doeken is een aantal provisorische tenten neergezet. Onder aan de rotsen, bij de zee, stinkt het. Een enkeling wast zich in het opspattende zeewater.
Particulieren brengen ’s morgens allerlei spullen. Medewerkers van het Rode Kruis zijn druk bezig de goederen uit te zoeken. Er zijn dozen met sinaasappels en bananen, rollen wc-papier en grote dozen met biscuits. Voor de tent van het Rode Kruis vormt zich een ordelijke rij belangstellenden.
Hulpverlener Lucie gaat de migranten langs die op het muurtje zitten. Iedereen krijgt een hand en een vriendelijk woord. „Heeft u goed geslapen? Houd vooral uw pet op, het wordt warm vandaag.”
Beneden klinkt Ghanese hiphop. Twee jongens liggen op de rotsen onder een parasol. Zonnebrilletje op. Alsof dit cool is. Totdat ze hun bril afzetten. Ach, de meesten hebben al zoveel meegemaakt.