Prof. Mirjam van Veen: Geneefse Psalter is monument in de muziekgeschiedenis
AMSTERDAM. Het Geneefse Psalter was al bij zijn ontstaan in de zestiende eeuw een monument in de muziekgeschiedenis. Op ingenieuze wijze bouwde het psalter voort op de middeleeuwse gregoriaanse traditie.
Dat stelde prof. dr. Mirjam van Veen, hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, woensdagavond in de Westerkerk in Amsterdam in een lezing over het Geneefse Psalter. Jos van der Kooy, organist van de Westerkerk, demonstreerde een aantal elementen uit de lezing van prof. Van Veen.
Volgens de hoogleraar, specialist op het gebied van de zestiende eeuw, stond de kwaliteit van zowel de muziek als de tekst van het Geneefse Psalter op een zeldzaam hoog niveau. „We noemen het wel de psalmen van Genève, maar eigenlijk stamt het psalmzingen uit Straatsburg, waar Calvijn, toen hij uit Genève verbannen werd, er kennis mee maakte. Hij wilde, eenmaal terug in Genève, de gemeente hier ook het psalmzingen in de mond leggen.”
Calvijn ondernam eerst zelf enkele pogingen psalmen te berijmen, maar verwees die uiteindelijk naar de prullenbak. Hij wist mensen van naam en faam voor zijn project te winnen, onder wie Clément Marot, zodat er een psalter ontstond dat de tand des tijds kon doorstaan. Nog altijd wordt in vele kerken over heel de wereld het Geneefse Psalter in de eredienst gebruikt.
Makkelijk is het Geneefse Psalter nooit geweest, stelde de hoogleraar. „Genève kende geen traditie van psalmzingen in de eredienst. De goegemeente kon lezen noch schrijven. Bovendien waren de melodieën problematisch. Ze waren getoonzet op oude kerktoonsoorten, die toen al een beetje ouderwets waren. Daarom moesten de kinderen op school de psalmen leren en kon de gemeente deze nazingen.” Er werd gekozen voor gedichten, die makkelijk uit het hoofd te leren zijn, waarbij elke lettergreep één noot kreeg. „Carnavalskrakers hanteren hetzelfde principe”, aldus prof. Van Veen. Het melisme in de eerste regel van Psalm 6, waarbij er meer noten op één lettergreep klinken, is een uitzondering. De dichter en de componist deden hiermee recht aan het origineel.
Evenals de kerkdienst moest ook de kerkmuziek mensen uittillen boven het leven van alledag. Kerkmuziek moest volgens de reformator daarom niet plat en makkelijk zijn, maar groots en majesteitelijk.
Calvijn nam veel uit de kloostertraditie over, volgens prof. Van Veen. Psalmen werden in volgorde gelezen en gezongen, vanaf Psalm 1 tot en met 150. „Zo kan een psalm ook op zichzelf staan.”
Het is onmiskenbaar dat Calvijn zich in het weerbarstige godsbeeld van de psalmen herkende, stelde de hoogleraar. „Het Geneefse Psalter vormde een inspiratiebron voor dichters en musici. Tot op de dag van vandaag is het een weerbarstig monument.”
In de samenzang werd gedemonstreerd hoe de psalmen in de berijming van Datheen werden gezongen en hoe die vervangen werden door de berijming van 1773, die gestempeld was door het verlichtingsdenken. Ook het Liedboek voor de kerken uit 1973 kwam aan bod. De kwaliteit die de dichters van deze laatste berijming aan de dag legden, is volgens prof. Van Veen de top. „Ik vraag me af of de nieuwe liederen in het Liedboek uit 2013 hiermee kunnen wedijveren.”