Christenen slaan twintigwekenecho vaker af
AMSTERDAM (ND). Zwangere vrouwen met een protestants-christelijke achtergrond zijn bovengemiddeld terughoudend met het screenen van het ongeboren leven op eventuele afwijkingen.
De vrouwen laten hun ongeboren kindje minder vaak testen op het downsyndroom en kiezen ook minder vaak voor de twintigwekenecho, blijkt uit nieuw wetenschappelijk onderzoek. Het is voor het eerst dat landelijk is onderzocht waarom vrouwen voor beide prenatale testen kiezen, of daar juist van afzien. De studie is uitgevoerd door verloskundige Janneke Gitsels, die daar deze week op promoveerde.
Gitsels, verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, deed onderzoek onder ruim 5000 zwangere vrouwen in twintig verloskundigenpraktijken door heel Nederland. Ze concentreerde zich op islam en prenatale screening, maar keek ook naar de houding van vrouwen met andere religies. De verschillen tussen het landelijk gemiddelde en protestants-christelijke vrouwen zijn aanzienlijk: landelijk gezien laat 23 procent van de zwangere vrouwen de zogenoemde combinatietest doen (met name bedoeld om het downsyndroom op te sporen), terwijl slechts 6 procent van de christelijke vrouwen hiervoor kiest. En 90 procent van de zwangeren laat een twintigwekenecho maken, terwijl dat percentage onder protestanten op 76 ligt.
Vooral de orthodoxe protestanten zijn verantwoordelijk voor deze „significante verschillen”, zegt Gitsels. „Aan het onderzoek deden onder andere drie verloskundigenpraktijken in de biblebelt mee, waar verreweg het minste aantal vrouwen voor beide testen koos.”
Dat hangt direct samen met het feit dat zwangeren in deze regio vanwege hun geloof nauwelijks zullen kiezen voor een abortus, en screenen op afwijkingen daardoor minder relevant is. Zij zien het leven als door God gegeven, met inbegrip van het gehandicapte leven. Die mening delen christelijke en islamitische vrouwen.
Behalve godsdienst zijn er meer factoren die meespelen in het al dan niet kiezen voor de test. Vrouwen die een tweede of volgend kind verwachten of in het oosten van Nederland wonen, kiezen minder dan gemiddeld voor screening op downsyndroom, terwijl oudere vrouwen, vrouwen van allochtone afkomst en vrouwen met een hoog inkomen daar juist vaker voor kiezen.