”Ik ben God”
Jesaja 45:22b
„Want Ik ben God en niemand meer.”
Deze drangreden is tweeledig. Het is: „Ik ben God” en: „niemand meer.”
Wat betreft „Ik ben God” is het hier de plaats en de tijd niet om de Godheid van Christus te bewijzen. Dit geschiedt bij andere gelegenheden uit de Goddelijke Namen die Hij draagt, uit de Goddelijke eigenschappen die Hij bezit, uit de Goddelijke eer die Hem in de Heilige Schrift bewezen wordt. Dit gewichtige leerstuk wordt hier meer voorondersteld. Daarom merken wij alleen maar aan welke gronden voor het vertrouwend komen tot Christus en welke drangredenen om te moeten komen hierin liggen opgesloten voor de zondaar die genodigd wordt om te komen en zich te laten behouden.
Dit „Ik ben God” zegt: „Ik ben algenoegzaam, en daarom machtig om u te kunnen behouden, Mijn macht is genoegzaam. Ik bezit een eindeloze en onuitputtelijke volheid van licht, leven, verdiensten en genade. Allerellendigste en wanhopende zondaar, wend u naar Mij toe en word behouden, want Ik ben God. Dus Mijn gerechtigheid is een Goddelijke gerechtigheid, Mijn verdiensten zijn Goddelijke verdiensten, Mijn macht is een Goddelijke macht. Wend u dan in vertrouwen op dat alles naar Mij toe! Uw geval kan zo hopeloos, zo reddeloos niet zijn of Ik kan u behouden. In Mij is wijsheid en licht genoeg om de meest dwazen en onkundigen te leren en gerechtigheid genoeg om de grootste schulden te vergeven.
Theodorus Avinck, ouderling en oefenaar te De Bilt
(”Tien praktikale verhandelingen”, 1784)