John R. Mott (1865-1955): oecumenische evangelist
Een student vroeg aan ”rabbi” Duncan –Schots hoogleraar in de oosterse talen– wat het Evangelie precies inhoudt. Duncan nam hem mee naar een raam dat op een achterbuurt uitzag. „Daar vind je het Evangelie”, zo voegde hij de verbaasde student toe.
De Amerikaanse evangelist John R. Mott (1865-1955) vertelde deze anekdote om aan te geven dat de heilsboodschap alles te maken heeft met de nood van de wereld. Zij moet vooral uitgaan naar de heggen en steggen waar de verschoppelingen van de maatschappij in een geestelijke duisternis verkeren. Mott zag het als de uitdaging van de christelijke kerken om de evangelisatie van de wereld ter hand te nemen. Gisteren was het 150 jaar geleden dat Mott werd geboren.
Uitdaging
John Raleigh Mott kwam op 25 mei 1865 ter wereld in Sullivan County, New York. Zijn ouders waren methodisten die in 1879 met hun gezin betrokken raakten bij een geestelijke herleving. Mott schreef later dat een evangelist tijdens deze opwekking het middel was „om mijn vader, twee van mijn zusters en mijzelf tot Christus te leiden.”
Mott studeerde aan de Upper Iowa-universiteit en het Cornellcollege, waar hij in aanraking kwam met de studentenbeweging van de Young Men’s Christian Association (YMCA). Deze organisatie, die in 1844 in Londen was opgericht, had tot doel de intellectuele en geestelijke ontwikkeling van de jeugd te bevorderen. Vooral onder studenten had deze wereldwijde organisatie veel aanhang. Mott werd niet alleen een actief lid, maar voelde het al spoedig als een uitdaging om zijn vereniging uit te bouwen tot de grootste en actiefste afdeling van de YMCA in de Verenigde Staten.
Zendingstaak
In 1886 kwam hij in aanraking met de Engelse evangelist J. E. K. Studd, die bij de studenten op Cornell aandrong op een volkomen overgave (”consecration”) aan de dienst van God. Mott bracht dit in praktijk en kwam volgens eigen zeggen tot een stap van volkomen toewijding aan Christus. Kort daarop bezocht hij een conferentie op de Mount Hermon School in Northfield (Amerika), waar hij de evangelist D. L. Moody (1837-1899) hoorde spreken. Hier besloot hij voor Gods aangezicht zich geheel aan de zending op te offeren. Met nog meer studenten tekende hij de verklaring van de Mount Hermon Hundred, waarin hij deze beslissing bevestigde.
Deze groep van honderd vormde de basis van de Student Volunteer Movement for Foreign Missions (studentenbeweging van vrijwilligers voor de buitenlandse zending), die twee jaar later werd opgericht. Mott zou deze beweging ruim dertig jaar leiden en uitbouwen tot een wereldwijde organisatie. Hij gaf in een brief aan zijn moeder aan dat hij mogelijk in geloof zijn zendingstaak zou oppakken, zonder salaris te ontvangen. Hij voelde zich kennelijk aangesproken door de geloofszending van J. H. Hudson Taylor in China, die hij hoorde spreken over de voortgang van de China Inland Mission.
Huisgodsdienst
Mott was ervan doordrongen dat studenten gevormd moesten worden door Bijbelstudie en gebed. Zonder geestelijke weerbaarheid was een zendingstaak gedoemd te mislukken. Een wezenlijk element was daarbij ”consecration”, zoals door de opkomende Keswick-heiligingsbeweging werd gepropageerd. Hoewel Moody niet tot deze beweging behoorde, vond Mott bij hem dezelfde uitgangspunten.
Na de afronding van zijn studie wijdde hij zich geheel aan de studentenorganisatie en probeerde hij veel jonge mensen te winnen voor de zendingsopdracht.
In 1891 trouwde Mott met Leila White, die tot de United Presbyterian Church behoorde. Deze kerk had Schotse wortels. De huisgodsdienst in de ochtend en de avond, waarbij geknield werd gebeden, was in het gezin White een gewoonte. Zijn vrouw vergezelde hem op zijn reizen door de Verenigde Staten en later over de hele wereld. Mott had een ontembare energie en een organiserend vermogen dat hem goed van pas kwamen bij zijn levensopdracht om een wereldwijde zendingsorganisatie op te zetten. Mott reisde zo vaak dat hij in 1890-1891 in twaalf maanden tijd 31.000 (Engelse) mijlen aflegde. De stoomboot en de trein waren hierbij zijn belangrijkste vervoermiddelen.
Charisma
De studentenzendingsbeweging verspreidde zich aan het begin van de twintigste eeuw over alle protestantse landen. Mott was de grote ambassadeur die via kerkelijke en politieke kanalen ingangen zocht en daarin heel succesvol was. In zijn boek ”The Evangelization of the World in this Generation” (de evangelisering van de wereld in onze tijd) dat in 1900 verscheen, schreef hij dat de studentenbeweging van oost naar west, naar het noordelijk en het zuidelijk halfrond was uitgebreid, zelfs tot universiteiten en colleges in zendingslanden. „Zij zijn verenigd tot het verheven doel om Jezus Christus als Koning onder alle naties en rassen te doen heersen.” Als de christelijke kerk duizend jaar geleden haar roeping had verstaan, zou de wereldkaart van godsdiensten er wel anders uit hebben gezien. Nu moest alle energie worden verzameld om de opgelopen achterstand in te halen. Zij charisma sprak duizenden studenten aan die zich vol overtuiging voor het zendingswerk beschikbaar stelden.
Mott zag de zending vanuit de Moravische broedergemeenschap (Evangelische Broedergemeente, hernhutters) als een lichtend voorbeeld. In een tijdsbestek van veertig jaar na de stichting ervan waren er achttien zendingsposten gevormd, met meer dan 2000 zendelingen in de vele gebieden waar de broedergemeenschap zending bedreef.
Zendingsconferentie
Twee drijfveren had Mott in zijn lange leven. In de eerste plaats de drang tot wereldzending, en vervolgens de eenwording van het christendom in de hele wereld.
Na enkele congressen voor de mobilisatie van zendingswerkers en het vaststellen van strategieën voor de verdere aanpak van het zendingswerk, bereikten zijn inspanning in 1910 een hoogtepunt. Toen werd in het Schotse Edinburgh de eerste internationale zendingsconferentie gehouden. Afgevaardigden van bestaande zendingsorganisaties, zowel in gevestigde kerken als daarbuiten, kwamen op de Mound bijeen. Deze mijlpaal in de zendingsgeschiedenis ging als de World Missionary Conference de geschiedenis in. Op bekwame wijze trad Mott op als voorzitter, bijgestaan door zijn vriend J. H. Oldham (1874-1969), die tijdens een evangelisatiesamenkomst van Moody tot geloof was gekomen.
Innemende persoonlijkheid
Mott stond in de traditie van de praktische vroomheid die door de heiligingsbeweging in Amerika en via Keswick in Engeland werd gepropageerd. Hij had niet veel op met confessies en vastgestelde dogmatische structuren. Zijn belangstelling was gericht op de breedte van de christelijke kerken, waaronder hij ook de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe kerken rekende. Als eerste protestant wist hij ingangen te vinden in de Russisch-Orthodoxe Kerk. Overigens wist hij ook de grenzen van China en Japan, waar het landsbestuur niet bepaald sympathiek stond tegenover het christendom, te passeren. Door zijn diplomatieke benadering en innemende persoonlijkheid wist hij door te dringen tot in de hoogste niveaus van politieke en godsdienstige gemeenschappen.
Zijn oecumenische drijfveren leidden tot nieuwe zendingsconferenties. Hieruit ontstonden oecumenische processen die na de Tweede Wereldoorlog leidden tot de oprichting van de Wereldraad van Kerken (World Council of Churches). De eerste assemblee van de Wereldraad werd in 1948 in de Nieuwe Kerk van Amsterdam geopend.
Koningin Wilhelmina
In de loop der jaren wist Mott een netwerk van gelijkgezinden te creëren. In Nederland waren in het begin van de twintigste eeuw professor Gunning en niet te vergeten zijn zoon J. H. Gunning J. Hz. zijn ‘volgelingen’. Ook de later bekend geworden zendingsapologeet Hendrik Kraemer (1888-1965) werd door zijn visie geïnspireerd. Koningin Wilhelmina, die het een eer vond om de Wereldraad van Kerken toe te spreken, stond sympathiek tegenover Mott. Het is bekend dat zij weinig affiniteit had met de traditionele kerken, maar zich vooral aangesproken voelde door mannen met een eigen charisma en een brede kijk op het christendom. Met volle overtuiging schreef zij later in haar autobiografie ”Eenzaam maar niet alleen”: „De internationale zendingsconferenties zijn mijns inziens van grote betekenis geweest en niet alleen voor de ontwikkeling van het zendingswerk zelf. Zij hebben een aanzienlijke rol gespeeld in het grote proces van de bewustwording van de eenheid die alle christenen tezamen bindt.”
Theologische basis
De beweging waaraan Mott jarenlang leidinggaf, had geen afgebakende theologische basis. Mott zelf beleed een sociaal evangelie (”Social Gospel”), waarin Christus meer als ethisch Voorbeeld dan als Middelaar tot verzoening van de zonde werd beschouwd. Toen er onder de evangelicals in Amerika strijd werd gevoerd tussen de ”fundamentals” die de Bijbel als volledig geïnspireerde godsopenbaring beschouwden en de ”liberals” die tornden aan de historiciteit van het scheppingsverhaal en zich wilden aanpassen aan de evolutionele denken van de heersende wetenschap koos hij geen positie. Als hem om een standpuntbepaling werd gevraagd, zweeg hij. Ook liet hij zich niet kritisch uit over de rooms-katholieke leer en praxis, zoals hij dit ook niet deed over de Russisch-Orthodoxe Kerk. Wel bleef hij tot aan het einde van zijn leven protestant en voelde hij zich het meest aangesproken door het wesleyaanse methodisme, dat qua theologie dezelfde accenten legde als de heiligingsbeweging waartoe mannen zoals de Zuid-Afrikaanse Andrew Murray en Hudson Taylor behoorden.
Op 31 januari 1955 overleed Mott. „Herdenk mij als een evangelist”, sprak hij voor zijn heengaan. De wereld eerde hem vooral als winnaar van de Nobelprijs voor de vrede. Zijn irenische houding, ook in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen de contouren van de Koude Oorlog zich begonnen af te tekenen, sprak velen aan die moe geworden waren van de turbulentie van de tijd en ook van de eindeloze theologische discussies die de eenheid onder de christenen niet bevorderden. Het blijft echter de vraag of het verdoezen van fundamentele verschillen in de geloofsleer de echte oecumene dient.
John R. Mott.
God gebruikt mensen om grote dingen te doen
„Was het Petrus de Heremiet niet die alle christenen opwekte om zich met lijf en bezit op te offeren voor de verlossing van de heilige stad van de heerschappij van de moslims? Gebruikt God Carey niet als enige om een slapende kerk wakker te schudden en uit te bouwen tot een wonderlijk professioneel zendingsgebied? Was het niet Clarkson die het instrument was om het geweten van een heel volk te doen ontwaken om de slavenhandel af te schaffen? (…)
Zo zijn er heden ten dage niet weinigen maar velen in alle landen en onder alle rassen die Christus als Koning erkennen en zich opofferen, tot wat voor moeite ook, om hun leven toe te wijden en zich te voegen bij de legers van God om de gehele wereld in deze tijd met de kennis van Christus te vervullen.”
(Uit: ”The Evangelization of the World in this Generation” (1900), John R. Mott.)