Bezinning op doelgerichtheid van kerkelijk onderwijs van groot belang
Het catechisatieseizoen is voorbij. De vraag dringt zich op hoe doelgericht het kerkelijk onderwijs is. In een tijd van toenemende bindingsangst is een duidelijk antwoord gewenst. Niet alleen als evaluatie, maar ook als focus voor het komende seizoen.
Vanuit reformatorisch perspectief is het antwoord op de vraag naar het doel van de catechese eenvoudig. Het kerkelijk onderwijs is gericht op de openbare belijdenis van het geloof. In Genève ontvingen de kinderen van de gemeente catechetisch onderricht. Na een betrekkelijk korte periode deden de catechisanten –meestal zo’n veertien jaar oud– belijdenis van het geloof. Veelzeggend is hierbij dat Calvijn een aantal keren per jaar gelegenheid gaf om geloofsbelijdenis af te leggen: in de weken voor de viering van het heilig avondmaal. Wie belijdenis deed, werd daarmee ook tot het avondmaal toegelaten.
In de gereformeerde traditie staat de catechese dus in het teken van de inwijding. Kennis is daarbij niet ondergeschikt; het genre van de catechismus kende juist in de gereformeerde –en breder: in de protestantse– traditie een grote bloei. In deze leerboekjes is de persoonlijke toonzetting bij de presentatie van de leerstof opvallend. De catechisant is er van meet af aan met hart en ziel bij betrokken. Dit laat zich verklaren uit de doelstelling van de catechese: gericht op de inwijding in de gemeente van Christus.
De catechese eindigt daarom niet met het aannemen van nieuwe lidmaten. Deze taal, die in reformatorische kring is ingeburgerd, verraadt een andere visie op het doen van belijdenis dan in de Reformatietijd gangbaar was. Daarnaast impliceert het een andere visie op de doop. Vanuit een reformatorische verbondsvisie zijn kinderen door hun geboorte deel van de gemeente. In de taal van het doopformulier: als leden van de gemeente van Christus behoren ze gedoopt te zijn. De doop vraagt echter wel om een antwoord; niet alleen een formele toetreding tot de zichtbare gemeente, maar een geloofsantwoord. Met minder gaat het niet.
Toewijding
Bij het doel van de catechese is het de vraag of catecheten het verband leggen tussen onderwijs en belijdenis van het geloof. Wie verwelkomt een nieuwe groep twaalfjarigen met: welkom op de belijdeniscatechisatie? Zo’n begroeting mag dan misschien vreemd klinken –aan belijdenis doen zijn we nog lang niet toe!–, ze is wel ter zake. Ze laat jongeren van meet af aan zien dat het kerkelijk onderwijs niet vrijblijvend is. Vrijblijvendheid betekent spelen met kinderzielen. Het behoud van de kinderen staat op het spel; daarom gaat het in de catechese. Inlijving in het verbond vraagt om inwijding. En inwijding vraagt om toe-eigening, om een geloofsantwoord. Daarbij zijn catechisanten niet aan zichzelf overgeleverd. Ook het catechisatielokaal is de werkplaats van de Heilige Geest. Zonder de Geest is de catechisatie doelloos, maar waar Hij werkt, gebeuren wonderen.
De vraag naar het doel van de catechese is trouwens evenzeer een vraag voor ouders. Zij beloven bij de doop om hun kinderen op te voeden in de leer die naar de godzaligheid is. Dat heeft gevolgen voor de opvoeding thuis, voor de keuze van scholen, maar ook voor de betrokkenheid op het kerkelijk onderwijs. Hebben ouders het doel van de catechese helder? Door drukte en keuzestress van kinderen én ouders komt de wekelijkse catechisatie al te gemakkelijk in de verdrukking. Of, erger nog, jongeren volgen helemaal geen kerkelijk onderwijs meer. Een gesprek over het doel van de catechese helpt om prioriteiten te stellen. Wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen.
Bindingsangst
Er is nog een punt dat de catechisatie bedreigt. Jongeren zijn zelf minder doelgericht. In vergelijking met eerdere generaties hebben ze veel keuzemogelijkheden. Dat leidt ertoe dat ze zich minder snel binden: waar is de catechese goed voor? En als het om belijdenis doen gaat: ik ben er niet klaar voor; ik weet nog niet of ik bij deze gemeente blijf. Deze bindingsangst heeft te maken met het fenomeen van uitgestelde volwassenheid. In de westerse cultuur van vandaag hebben jongeren de kans om hun volwassenheid –met de daarbij behorende verantwoordelijkheid– uit te stellen. Daarmee duurt de fase van exploratie langer dan vroeger. Ze hebben tijd om dingen af te wegen, om verder te kijken dan de opvoeding en de eigen gemeente. Ze kunnen het zich veroorloven om zich niet op voorhand te binden. Achter die verminderde urgentie om zich te binden kan een diepe bindingsangst zitten: innerlijke onzekerheid aangaande God, Zijn Woord, het geloof.
Ook bij catechese is het culturele verschijnsel van uitgestelde volwassenheid zichtbaar: lang niet alle jongeren kiezen na de reguliere catechisatie voor belijdeniscatechese. Ze voelen zich, zo bleek tijdens het symposium van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond van donderdag, te jong om ja te zeggen. Hierdoor krijgt de catechese voor een deel van de jongeren een open einde: wel onderwijs, geen belijdenis. En dan gaat het nog niet eens over de catechisanten die gaandeweg afhaken. De Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten signaleerde vorige maand bij de presentatie van zijn jaarverslag een verminderde betrokkenheid van jongeren van zestien jaar en ouder bij kerkelijke activiteiten. Ook als de catechese daarbij nog niet in het geding is, is dit een veeg teken.
Betrokkenheid
In vergelijking met catechese in de vroege Reformatie duurt het kerkelijk onderwijs in de huidige tijd lang. Daar moeten kerken- raden niet op inleveren; een uitgestelde volwassenheid betekent nu eenmaal een langere adem bij de catechese. Vorming vraagt om tijd, zeker in de geseculariseerde context waarin jongeren vandaag verkeren. Exploratie door jongeren is een gegeven. Met alle gevolgen van dien, overigens: ze kunnen verdwalen, schipbreuk lijden in het geloof of het geloof nooit vinden, in de wirwar van deze wereld. En, niet te vergeten: in die van hun eigen hart. Betrokkenheid op jongeren is daarom een opdracht. Om een verwijzer naar Christus te zijn. Tegen die achtergrond is het de vraag of een kleine twintig uur catechisatie op jaarbasis niet te krap bemeten is. Het seizoen laat beginnen en vroeg eindigen, is in elk geval geen teken van doelgerichtheid. En naar jongeren toe geen signaal van urgentie. Investeren in de catechese betekent wel dat kerkenraden hun catecheet tijd geven. Het is niet alleen een punt in de agenda van de catecheet, maar ook een agendapunt tijdens de kerkenraadsvergadering.
De vraag is wel, hoe lang de adem is. Twintigpluscatechese is een mogelijkheid, maar ook die loopt niet eindeloos door. Een persoonlijke belijdenis laat zich niet afdwingen; er mag echter wel een appel op het hart van jongeren worden gedaan. Ook als de reguliere catechisatie inmiddels voorbij is. Een open einde kan immers nooit het doel zijn; wie geen belijdenis kan doen omdat er geen persoonlijk geloof is, mag zich daar niet bij neerleggen. En de gemeente ook niet. Het vraagt ten aanzien van jongeren vindingrijkheid, om hen vast te houden. De zondagse verkondiging, Bijbelkringen, pastoraat en diaconaat zijn op hetzelfde doel gericht als de catechese. Langs vele wegen moet het appel blijven klinken, in Christus’ Naam: Geef Mij uw hart. Alleen dan is het doel bereikt.