Kerk & religie

Door lijden en straf tot bekering

KAMPEN. God gebruikt het kwaad en het lijden om de mens tot bekering te brengen. Op deze gedachte van „barmhartige strengheid” promoveerde Bart van Egmond vandaag, vanuit het perspectief van de kerkvader Augustinus.

Klaas van der Zwaag
3 June 2015 16:25Gewijzigd op 15 November 2020 19:24
Bart van Egmond. beeld RD, Anton Dommerholt
Bart van Egmond. beeld RD, Anton Dommerholt

In zijn proefschrift ”Merciful Severity. Augustine of Hippo’s Early Thought on the Redemptive Function of Divine Judgment”, waarop hij aan de Theologische Universiteit Kampen promoveerde, onderzoekt Van Egmond de betekenis van goddelijke strafuitoefening en oordeel voor het proces van verlossing in het werk van de vroege Augustinus. Naar aanleiding van zijn proefschrift heeft morgen in Kampen een symposium plaats onder het thema ”Is Augustinus onder de vrienden van Job?”, over lijden, straf en zonde in historisch, Bijbels, systematisch en pastoraal perspectief.

In zijn persoonlijk leven worstelde de jonge Augustinus intensief met de vragen van het lijden en het kwaad. Van Egmond: „Terugkijkend zag hij in zijn eigen lijden een heilzame dwang van God die in dienst stond van Gods genade in zijn leven. Die dwang liep uiteindelijk uit op het moment van zijn bekering en doop.”

Vrijwillige keus

In zijn discussie met de gnostische manicheeërs ontdekte Augustinus dat het kwaad dat wij ondergaan niet veroorzaakt is door een kwade schepper die deze wereld heeft gemaakt, maar dat het voortkomt uit de vrijwillige keus van de ziel voor deze wereld en niet voor God. „Volgens Augustinus zijn wij geen slachtoffers, maar daders die straf ondergaan”, zo stelt Van Egmond. „Het lijden is niet het gevolg van een antigoddelijk principe in de wereld, maar van een straf op de zonde van de mens. Augustinus ziet het lijden echter niet alleen als straf, maar ook als bewijs van Gods barmhartigheid. Doordat God ons dit leven bitter doet smaken, leert Hij de mens dat zijn keuze tegen God niet tot blijvend geluk kan leiden.”

Van antignostische kerkvaders zoals Clemens van Alexandrië en Origenes leerde Augustinus dat het lijden deel uitmaakt van een „goddelijke heilspedagogie” (opvoedkunde) die de mens langs de weg van straf en dwang –en met medewerking van zijn eigen vrije wil– tot God doet terugkeren. Tegelijk is er bij Augustinus een ontwikkeling en verdieping van dit besef, mede door het lezen van de brieven van Paulus.

„Waar hij eerst de vrije wil nog een belangrijke plaats toekent in Gods opvoedingsproces”, vertelt Van Egmond, „daar gaat hij steeds meer nadruk leggen op het onvermogen van de mens om op Gods straf positief te reageren. Veel meer nadruk komt er nu te liggen op Christus als Degene Die onze straf gedragen heeft, en daarmee de gelovigen van de rechtsclaim van het kwaad verlost. Daarbij lijkt Augustinus zijn progressieve ideaal van heiliging op te geven en ziet hij het christelijk leven als een wisselwerking van zonde, straf en terugkeer naar de genade van Christus.”

Verdieping

Van Egmond constateert hier een verdieping die herinnert aan het latere reformatorische begrip van genade als het deel krijgen aan een ‘vreemde’ gerechtigheid (een zogeheten forensisch genadebegrip). „Er wordt vaak gesteld dat Augustinus alleen de rechtvaardiging kent als proces: wij worden gerechtvaardigd door het werk van de Geest in ons hart. Ik denk echter dat er wel degelijk een forensisch aspect in Augustinus’ visie op de genade aanwezig is. Door geloof en doop wordt de mens ingelijfd in Christus en ontvangt hij een nieuwe rechtspositie voor God. Daardoor worden wij van schuld bevrijd en maakt God Zichzelf tot onze schuldenaar.”

Augustinus reflecteerde niet alleen op Gods tuchtiging van mensen, maar ook op de onderlinge tucht in de christelijke gemeenschap. Augustinus’ visie hierop maakte op dit terrein een ontwikkeling door. „Steeds meer benadrukte hij dat tucht wordt uitgeoefend op basis van de liefde tot Christus, Die voor de broeder gestorven is. De kerkvader betrok ook de overheid in de uitoefening van de tucht. Hij riep deze te hulp in de strijd tegen de donatisten. Augustinus erkende tot zijn vreugde dat de dwangmaatregelen tot stand brachten wat dialoog niet had kunnen bewerken.”

Van Egmond heeft zijn proefschrift geschreven als assistent in opleiding in Kampen. Enkele jaren studeerde hij daarvoor aan de Katholieke Universiteit Leuven. Na zijn promotie stelt hij zich beroepbaar in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. „Ik heb in de periode van mijn proefschrift duidelijkheid willen krijgen over mijn predikantschap. Die is er gekomen: ik voel me geroepen tot het ambt van predikant en wacht nu op bevestiging ervan door de kerken. Ik hoop echter tijdens mijn predikantschap ruimte te houden om met Augustinus en andere kerkvaders bezig te blijven.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer