Een páár snotneuzen heb je in de politiek wel nodig
„Snotneus”, zei journalist Fons de Poel, voor heel Nederland hoorbaar, op 14 april over het GroenLinks-Kamerlid Klaver (29). Het kostte hem zijn baan als presentator van het tv-programma Brandpunt. Klaver daarentegen promoveerde een kleine maand later tot fractieleider van GroenLinks.
De diepste reden dat De Poel op moest stappen was dat velen zijn denigrerende uitspraak in verband brachten met diverse nevenactiviteiten die de presentator voor ABN AMRO verrichtte. De benaming ”snotneus” ontglipte hem immers juist nadat hij de tv-kijkers had getoond hoe Klaver in een hoorzitting in de Tweede Kamer ABN AMRO-commissaris baron van Slingelandt scherpe vragen stelde over het verhogen van topsalarissen.
Maar dat terzijde. De snotneusuitspraak van De Poel roept de vraag op of politici misschien te jong kunnen zijn voor hun baan. Of te oud. Het is nog maar kort geleden dat diverse media schreven of suggereerden dat oud-minister Opstelten (71) toch eigenlijk te ver op leeftijd was om nog met goed fatsoen het zware departement van Justitie te kunnen leiden. Werd de man niet steeds vergeetachtiger, en draaide hij zichzelf in Kamerdebatten niet steeds vaker vast? Opstelten hééft inmiddels het veld geruimd, zij het niet vanwege zijn leeftijd, maar vanwege de concrete casus van foutieve informatieverstrekking aan de Kamer inzake de zogeheten Teevendeal.
Te oud voor de actieve politiek is een mens niet zo snel. Om dat te bewijzen hoeven we ons niet eens te wenden tot de bejaardensociëteit van het voormalige Kremlin. Ook in het vrije Westen zijn er voorbeelden te over van tot op hoge leeftijd goed functionerende politici. Konrad Adenauer (bijnaam: der Alte) was op zijn 87e nog bondskanselier van Duitsland. En om wat dichter bij huis te blijven: Willem Drees was 73 toen hij (in 1958) het premierschap er eindelijk aangaf.
Te jong zijn voor de politiek is in feite een groter gevaar. Driek van Vugt werd (in 1999) op zijn 19e senator voor de SP. Hij zou het oudemannenbolwerk aan gene zijde van het Binnenhof weleens gaan opschudden. Zijn Eerste Kamerlidmaatschap werd geen daverend succes.
Wat het grote voordeel is van jonge politici, namelijk hun onbevangen idealisme, is tevens hun nadeel. De Amerikaanse filosoof Henry David Thoreau wist het in de 19e eeuw al: „De jongeling brengt materialen samen om een brug naar de maan te bouwen, en de man van middelbare leeftijd besluit uiteindelijk er een schuur van te maken.”
Toch zijn er genoeg voorbeelden van jonge mensen die meteen een succesvol politicus waren of dat al snel werden. Hans Wiegel was net dertig toen hij in 1971 tot fractievoorzitter van de VVD werd gekozen. En de CDA’er Ruud Lubbers was op zijn 34e al minister van Economische Zaken.
Behalve idealisme voegen jonge politici met name dit aspect aan het politieke bedrijf toe: zij staan in rapport met hun tijd. Vooral in perioden van grote en snelle veranderingen is het belangrijk dat er in raden, Staten en Kamers ten minste enkele jeugdige volksvertegenwoordiger zitten. Elk mens, en dus ook elke politicus, heeft blinde vlekken. Om te voorkomen dat een heel parlement last heeft van één bepaalde, bij één generatie behorende blinde vlek, is in de volksvertegenwoordiging een zekere spreiding van leeftijden wenselijk.
Jong of oud in de politiek? Er is in elk geval geen reden al te krampachtig met deze kwestie om te gaan. Toen Ronald Reagan in 1984, op zijn 73e, opnieuw een gooi deed naar het presidentschap, boog hij in een tv-debat het nadeel van zijn hoge leeftijd (zijn opponent Walter Mondale was zeventien jaar jonger) soepeltjes om in een ‘voordeel’. „Ik zal tijdens deze campagne van leeftijd geen issue maken”, grapte de voormalige filmacteur. „Ik ga geen politieke munt slaan uit het feit dat mijn opponent nog zo jong en onervaren is.”
Reagan belandde, mede door zijn relaxt omgaan met zijn leeftijd, opnieuw in het Witte Huis.