Commentaar: Besteding extra geld voor leraren mistige zaak
Een mistige zaak. Dat blijkt uit de verwarring in de Tweede Kamer én in het onderwijs over de vraag of scholen de ruim 150 miljoen euro die ze hebben gekregen voor extra leraren, ook daadwerkelijk voor dat doel hebben gebruikt. Staatssecretaris Dekker meent van wel, maar hij kan het niet bewijzen. „Het geld is goed besteed, dat zeggen besturen mij”, was zijn niet sterke reactie woensdag in de Tweede Kamer.
De ruim 150 miljoen euro, waarmee 3000 extra leraren konden worden benoemd, is onderdeel van het nationaal onderwijsakkoord dat Dekker en de scholen eind 2013 sloten. Van het bedrag zou zo’n 85 miljoen naar het basisonderwijs gaan en zo’n 67 miljoen naar het voortgezet onderwijs. De financiële injectie was nodig, vooral vanwege de uittocht van oudere docenten die dit jaar op gang komt.
De grootste onderwijsbond, de AOb, beet zich in de kwestie vast. Eind vorige week luidde de bond de alarmbel over de situatie in het voortgezet onderwijs. Het aantal leerlingen stijgt, terwijl het aantal leraren daalt. Kort gezegd: meer werk en minder mensen. Vreemd, poneerde de AOb, want er is geld beschikbaar om extra docenten te benoemen. Waar is dat geld gebleven? Is het wel besteed aan het doel waarvoor het is bestemd? Terechte vragen.
De kwestie kwam woensdag terug in de Kamer tijdens het debat over de financiële positie van het basis- en voortgezet onderwijs. Het blijkt dat de besteding van het extra geld niet goed valt aan te tonen, omdat het in het vrij besteedbare budget van de scholen is terechtgekomen. Vervolgens lijkt het in een soort zwart gat te zijn verdwenen. Een vreemde gang van zaken.
De verwarring werd gevoed door de reacties van jonge docenten die voorafgaand aan het debat woensdag door Dekker en Kamerleden werden gehoord. De leraren zeiden geen collega’s te kennen die dankzij het extra geld aan een baan konden worden geholpen.
Het gaat te ver om naar aanleiding van deze kwestie direct de hele lumpsumfinanciering in het onderwijs ter discussie te stellen. Die houdt simpel gezegd in dat scholen een zak met geld van de regering krijgen en vervolgens een grote vrijheid hebben om dat naar eigen inzicht te besteden. Daar is op zich weinig mis mee. Dankzij die vrijheid hebben scholen de ruimte om eigen keuzes te maken, wat ze in de regel graag willen.
Maar de kwestie roept wel de vraag op of verantwoordingsplicht bij geoormerkt geld niet gewoon gewenst is. Die vraag werd woensdag in de Kamer ook gesteld, maar riep nieuwe vragen op. Wat moeten schoolbesturen dan precies verantwoorden? Hoe, en aan wie? Die vragen zijn niet nieuw.
Eerder oordeelde de Rekenkamer dat het zicht op de besteding van onderwijsgeld gebrekkig is. Scholen moeten uiteraard jaarrekeningen opstellen, maar die worden niet altijd openbaar gemaakt. Dat is vreemd. Een sector als het onderwijs, waarin zo veel publiek geld omgaat, heeft de plicht maximaal transparant te zijn als het gaat om de financiële verantwoording. De kwestie met het lerarenbudget bewijst dat er nog eens goed naar die plicht moet worden gekeken.