Zingen uit unieke koorboeken
Zes jaar lang werkte musicus Peter de Groot aan een enorme klus: het opnemen en uitvoeren van de zes Leidse Koorboeken. Vrijdag 22 mei begint de tournee waarmee het Egidius Kwartet het project afrondt.
Wie de kans krijgt in het regionaal archief van Leiden de zes dikke folianten in te zien, verbaast zich over de prachtige uitvoering en de goede staat waarin deze eeuwenoude boeken –in leer gebonden– zich bevinden. Het zijn vooral de eerste drie delen die de aandacht trekken door het fraai versierde handschrift van meesterschrijver Anthonius de Blauwe. Deze man was ook schoolmeester en verdiende daarmee 12 gulden per jaar. Maar voor het vervaardigen van een dergelijk koorboek (zie kader) kreeg hij maar liefst 20 gulden!
Het uiterlijk van de boeken was een van de redenen waarom Peter de Groot direct gegrepen werd door wat hij te zien kreeg. Een gedreven mens, zo zou je De Groot het beste kunnen karakteriseren. Als deze countertenor en muziekwetenschapper eenmaal begint te vertellen, raak je vanzelf enthousiast over dit stuk Noord-Nederlandse muziekcultuur dat ruim vier eeuwen heeft liggen slapen in het Leidse regionaal archief. Tot het werd „wakker gekust”, aldus De Groot.
In 2008 moest zijn Egidius Kwartet een meerjarenplan indienen in verband met het verkrijgen van subsidies. „Ik had al die jaren de programma’s gemaakt voor het kwartet en al vele vergeten meesters en bijzondere stukken uit de archieven gehaald. Maar gek genoeg was ik altijd om de Leidse Koorboeken heen gelopen. Ik kende wel een aantal stukken via de bibliotheek, maar pas toen ik genoopt werd vier jaar vooruit te programmeren, keek ik verder. Wat schetste mijn verbazing dat wat ik kende –een editie van het eerste koorboek– slechts het topje van een ijsberg was? Er waren nóg vijf boeken! Totaal 350 composities van bijna 50 verschillende componisten.”
Hoog niveau
De Groot vertelt hoe zijn medekwartetzangers aanvankelijk wat „glazig keken”, maar al doende steeds enthousiaster werden. Geleidelijk steeg het gezelschap door dit project (zie kader) tot een ongekend hoog niveau. Het uitvoeren van deze muziek is bepaald niet eenvoudig. Het betekent een enorme uitdaging.
Voor de vijf- en meerstemmige stukken werden collega’s uitgenodigd, die samen onder de naam Egidius College meewerkten. En dat alles onder leiding van de man die niet alleen het initiatief nam, maar ook alle stukken die werden gekozen om te worden uitgevoerd met modern notenschrift in partituur bracht. Monnikenwerk, waarbij je enorm moet opletten dat je eventuele fouten in de handschriften niet overneemt.
De Groot: „Het bijzondere was dat, toen we eenmaal bekendmaakten dat we dit gingen doen, algehele bijval, hulp en enthousiasme ons deel werd. Subsidieverstrekkers kwamen genereus over de brug en een klein leger van vrijwilligers sloot zich bij ons aan. Het publiek stroomde toe, en is blijven komen, ook bij boek 3, 4 en 5. En toen het in Nederland heel moeilijk werd met cultuurgeld, zijn de fondsen blijven doneren. Dat kwam ook doordat we bewezen voor een heel groot deel onszelf te kunnen bedruipen, omdat de Koorboeken kennelijk in een algemene behoefte voorzagen. Tijdens die magere jaren heeft ons label Et’cetera manhaftig standgehouden en ervoor gezorgd dat er iets blijvends is gekomen: zes dubbel-cd’s in een mooie box, met het mooiste uit de Leidse Koorboeken.”
Beeldenstorm
Wat er zo bijzonder is aan de Leidse Koorboeken? De Groot: „Meer dan de helft van de 350 composities die in de 6 Leidse Koorboeken te vinden zijn, om precies te zijn 60 procent, is uniek. Uniek in die zin dat ze alleen via deze bron zijn overgeleverd. Daaronder is bijvoorbeeld het volledig oeuvre van Claudius Potoletus (Patoulet), en het overgrote deel van het werk van Johannes Flamingus. Er moeten in ons land honderden van dit soort koorboeken zijn geweest, maar slechts de zes boeken van Leiden hebben de Beeldenstorm in augustus 1566 en alles wat erna kwam aan brand, oorlog en onachtzaamheid overleefd.”
In de boeken komt muziek voor van zo’n vijftig componisten. De meesten van hen hebben Leiden waarschijnlijk nooit aangedaan. Het getijdencollege dat aan de kerk verbonden was, kocht hun muziek om te gebruiken en bleef daarna eigenaar.
De oudste stukken dateren uit de 15e eeuw. Daaronder bevindt zich muziek van beroemde namen als Johannes Regis en Josquin des Prez. Laatstgenoemde werd door niemand minder dan Luther hoog aangeslagen. Van de generatie die leefde tijdens het ontstaan van de koorboeken –de periode 1549-1565– vallen de namen van Clemens non Papa en Thomas Crecquillion op. Crecquillion was kapelmeester aan het hof van Karel V en het is waarschijnlijk dat hij zich bevond in het gevolg van Filips II tijdens een reis waarin deze Leiden aandeed.
Met het werk van Clemens non Papa (”Clemens niet de Paus”) wil De Groot zich na de afsluiting van het Leidse Koorboekenpro- ject gaan bezighouden. Deze componist werd in protestantse kringen bekend omdat hij de zogenoemde Souterliedekens op muziek zette. Deze berijmde psalmen werden vóór het ontstaan van de Geneefse psalmen veel gezongen.
Meerstemmig erfgoed
Peter de Groot is afkomstig uit een kerkelijk meelevend protestants gezin en raakte daardoor van jongs af aan vertrouwd met psalmen en gezangen. Van meet af aan zegt hij moeite gehad te hebben met de soberheid van de protestantse eredienst. Dat was dan ook een van de voornaamste redenen waarom hij na zijn dertigste overging naar de Rooms-Katholieke Kerk.
De Groot studeerde schoolmuziek en zang (bij Aafje Heynis). In 1994 nodigde Paul van Nevel, een grote autoriteit op het gebied van de oude muziek, hem uit voor zijn Huelgas Ensemble. Dat was het moment dat De Groot besloot zich verder voornamelijk aan het meerstemmige erfgoed van de Lage Landen te wijden. Zo ontstond het idee om de zes Leidse Koorboeken aan de vergetelheid te ontrukken en een selectie daaruit op cd vast te leggen.
Inmiddels is de laatste dubbel-cd voltooid en wordt het project vanaf vrijdag afgesloten met een aantal concerten waar het Egidius Kwartet onder leiding van Peter de Groot een keur aan geestelijke renaissancemuziek uit de koorboeken laat horen. De concerten zijn op 22, 25, 27, 28, 29, 30 en 31 mei in respectievelijk Leiden, Zutphen, Rotterdam, Utrecht, Groningen, Alkmaar en Vlissingen.
Getijdencollege
In de middeleeuwen nam, met name in de Noordelijke Nederlanden, in de steden het stadsbestuur, de welgestelde burgerij of de geestelijkheid het initiatief tot het instellen van zogenaamde ”zevengetijdencolleges”. Leiden als eerste, en daarna volgden Rotterdam, Delft, Gouda, Alkmaar, Haarlem, Amsterdam, Den Haag, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Goes en Kampen. Een getijdencollege bestond doorgaans uit acht professionele, hoog gekwalificeerde zangers en vier à zes koorknapen. Zij werden betaald om op vaste uren al zingend God te eren en voor het zielenheil van de overledenen te bidden. Het oprichten van zo’n college was ook een status- en prestigekwestie. De stad verkreeg er aanzien mee.
Dagelijks was het koor in de kerk om er ”de getijden” te zingen. Iedereen kent wel de uitdrukking ”korte metten maken”. De metten waren het laatste getijde van de dag en werden omstreeks negen uur gezongen. De composities die tijdens de getijden werden uitgevoerd, werden per jaar verzameld en overgeschreven in enorme boeken (60 x 40 cm en 15,5 kilo zwaar), groot genoeg om alle zangers tegelijk uit één boek te laten zingen.
Tijdens het merendeel van de getijden werd er gregoriaans gezongen, maar op de belangrijkste momenten –tijdens de mis en in de avonddienst (vespers)– werd er ook meerstemmige muziek uitgevoerd.