Vervulling
Openbaring 7:9
„En ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen.”
De grootheid van die schare wordt nog nader getoond wanneer erbij gevoegd wordt: „die niemand tellen kon.” Geen sterfelijk mens kon ze tellen. Het betekent dus niet dat Johannes ze niet tellen kon. Wanneer men een grote schare van ver ziet, is het altijd onmogelijk om die te tellen. Maar van dichtbij en hoofd voor hoofd is de allergrootste schare die er op de wereld is op zichzelf toch wel telbaar.
Voor het alziende oog van God, Die zelfs de haren van het hoofd telt, is ook de grote schare voor de troon telbaar. De zanger van Israël zegt ervan: „Hij telt het getal der sterren, Hij noemt ze alle bij name.” Johannes wil daarmee zeggen dat het een zeer talrijke schare was die niet gemakkelijk, ja, zoals het Johannes voorkwam in het geheel niet geteld kon worden.
Het was ook de belofte aan Abraham dat zijn zaad niet geteld zou kunnen worden, zomin als het stof der aarde en de sterren aan de hemel. Abraham zou een vader van menigte der volken worden. Dat ziet op het zaad dat hij erven zou, óók uit de heidenen onder het Nieuwe Testament. Eenmaal zouden ze, als zijn kinderen, ook met hem aanzitten in het Koninkrijk der hemelen. Daarvan ziet u nu de vervulling: „Een grote schare, die niemand tellen kon.”
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam (”De Bijbelse keurstoffen”, 1738)