Goed nieuws is ook nieuws
Kranten en ontwikkelingsorganisaties houden ten onrechte een somber beeld over ontwikkelingslanden in stand. Ze moeten vaker laten zien dat er vooruitgang is, vindt Mirjam Vossen.
Nederland haalde afgelopen weken 18 miljoen euro op voor Nepal. Dat is een mooie prestatie, want we geven toch maar weer ons geld aan mensen die we niet kennen en die we nooit zullen ontmoeten. En die 18 miljoen is maar een klein deel van de honderden miljoenen die Nederlanders jaarlijks overmaken aan hulporganisaties. Het is hulp recht uit het hart. Niemand verplicht ons ertoe en de mensen die het geld ontvangen zullen ons er nooit voor bedanken.
Toch twijfelen we de laatste jaren steeds vaker of we wel in de buidel moeten tasten voor Nepal, Sierra Leone of Somalië. Internationale hulp, van noodhulp zoals in Nepal tot meer structurele ontwikkelingssamenwerking, ligt al jarenlang onder vuur. Veel Nederlanders zijn overtuigd dat al die hulp niet veel zoden aan de dijk heeft gezet: na 60 jaar ontwikkelingssamenwerking, zo denken velen, is de ellende in ontwikkelingslanden nog even groot.
Steeds meer mensen twijfelen bovendien of het geld wel goed terechtkomt. Ook nu is het weer wachten op de eerste zure berichten uit Nepal. Want zonder twijfel zal een dorp worden overgeslagen waar hulp hard nodig is, terwijl een ander dorp dubbel van de hulp profiteert. Het kan niet anders of hier en daar lukt het iemand om in de pot met hulpgeld te graaien. Bovendien zal een deel van de hulpgelden pas over jaren worden uitgegeven, want ook in Nepal moeten openbare werken worden aanbesteed en zijn bureaucratische procedures taai en traag. Maar veruit het meeste geld zal goed worden ingezet, door de zwaargetroffen bevolking met open armen worden ontvangen en de opbouw van de verwoeste gebieden stevig aanjagen.
Nieuwe ramp
Over dit laatste zullen we echter weinig horen. Want over een poos zijn hulporganisaties weer bezig met het werven van geld voor hulp bij een volgende aardbeving, hongersnood of voor een campagne tegen kindhuwelijken. Hun advertenties laten maar zelden zien wat ze met hun inspanningen hebben bereikt. Zeker, hulporganisaties presenteren cijfers in hun jaarverslagen en schrijven verslagen in hun nieuwsbrieven en op hun websites. Maar aan het grote publiek gaat dat grotendeels voorbij. Dat hoort via televisiespotjes en advertenties vooral wat er, met onze hulp, nog moet gebeuren.
Ook in kranten zullen we er weinig over lezen. Kranten schrijven liever over het Nepalese dorp dat werd overgeslagen en melden straks verontwaardigd dat een jaar na de ramp nog lang niet alle geld is uitgegeven. Kranten berichten drie keer zo vaak over problemen in ontwikkelingslanden, dan over positieve ontwikkelingen en vooruitgang. Ze schrijven vaker over een volgende droogte of hongersnood dan over de langzame afname van wereldwijde armoede. Berichten over vooruitgang zijn er wel, maar in het dagelijks nieuws over ontwikkelingslanden worden ze ondergesneeuwd door berichten over oorlogen en ellende.
Zo dragen kranten en ontwikkelingsorganisaties, onbedoeld, bij aan een somber beeld over de toestand in ontwikkelingslanden. Natuurlijk, in grote delen van Afrika, Azië en Latijns-Amerika ís veel armoede, honger en ellende. Maar tegelijkertijd is dit stereotype beeld steeds minder waar. In heel Afrika groeit de middenklasse. Meer dan de helft van de Afrikanen heeft inmiddels een mobieltje. Bijna 90 procent van de kinderen in ontwikkelingslanden gaat naar de basisschool. In twintig jaar tijd is de kindersterfte bijna gehalveerd. De vooruitgang is enorm, maar via kranten en ontwikkelingsorganisaties horen we dat nauwelijks.
En dat is terug te zien in de percepties van het publiek: uit onderzoeken in Nederland, Denemarken en Engeland blijkt dat we de armoede, schoolverzuim en kindersterfte in ontwikkelingslanden flink overschatten. We hebben geen idee dat het er beter gaat.
Goed nieuws
Dat is zorgelijk. Want die sombere beeldvorming kan bijdragen aan een afnemende betrokkenheid en aan scepsis over ontwikkelingssamenwerking: wanneer we vooral horen dat de ellende maar voortduurt, en dat er nog méér geld nodig is, dan is de conclusie dat al onze inspanningen kennelijk weinig zin hebben gehad.
Daarom is het van belang dat ons eenzijdige sombere beeld wordt bijgetrokken. Kranten en ontwikkelingsorganisaties kunnen dat niet in hun eentje, maar kunnen er wel aan bijdragen. Zo zouden kranten meer aandacht moeten schenken aan goed nieuws uit ontwikkelingslanden. Bijvoorbeeld door vaker te berichten over ”langzame vooruitgang”, op het terrein van onderwijs, voedsel of gezondheidszorg. Ontwikkelingsorganisaties, op hun beurt, zouden duidelijker moeten laten zien wat ze met het geld van donateurs hebben gedaan, hoe ze te werk gaan, en wat er met hun inspanningen is bereikt, bijvoorbeeld in Nepal. Niet alleen op hun eigen websites en in nieuwsbrieven voor hun eigen achterban, maar ook in advertenties en campagnes voor het grote publiek.
De auteur is journalist en onderzoeker. Ze onderzocht recente berichtgeving over armoede in ontwikkelingslanden in krantenartikelen en advertenties van ontwikkelingsorganisaties en schreef daarover het rapport ”Wereldwijde armoede in de media”, uitgegeven bij Kaleidos Research.