Waarheen? Axel zal het eindstation niet zijn
Jaren geleden was er op de veerboot tussen Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen een passagier die, na aankomst van de pont in Perkpolder, vergeefse pogingen deed om zijn motorfiets te starten. Omringd door belangstellende medereizigers gebruikte de man steeds luider en ijdeler de Naam van God teneinde zijn verbeten pogingen kracht bij te zetten. Dit verdroot vooral een aanwezige kloosterzuster, die de motorrijder dan ook duidelijk te verstaan gaf dat hij op deze wijze weinig kans had om in de hemel te komen. De reactie, tussen twee startpogingen door, van de getergde motorrijder was: „Ik moet niet naar de hemel, ik moet naar Axel!”
Begin jaren tachtig van de vorige eeuw vertelde een gereformeerde dominee dit verhaaltje in een preek aan zijn gemeente. Let wel, hij deed dat met instemming. Hij voegde eraan toe „dat de kerk naar Axel moet, naar haar aardse taak”, en zich minder met de hemel moet bezig houden. Geen ”hemelgerichtheid” in kerk en prediking, maar ”Axelgerichtheid” wordt van haar gevergd. Ik kwam deze uitspraken tegen in een boek van dr. Jan te Winkel dat de titel heeft: ”Het wordt nooit meer als vroeger” (1985). Daarin laat hij iets zien van de dramatische veranderingen in de prediking binnen de Gereformeerde Kerken in de periode 1938-1981. Een aangrijpend proces is dat geweest. Hemel en hel raakten vrijwel buiten beeld. Meer en meer werd aan de gemeente de eeuwigheidsernst onthouden. Daarvoor in de plaats kwam een zielloos en hijgerig alternatief dat de naam verkondiging niet mocht dragen. Te Winkel over de preken in zijn kerken rond 1980: „De vraag wie behouden worden, komt nauwelijks aan de orde.” Die kerken hebben het niet overleefd. Ze bestaan inmiddels niet meer…
Ik schrijf deze letters aan het einde van de Hemelvaartsdag. Vanmorgen kwamen veel gemeenten samen om het Evangelie van de opgevaren Christus te horen. We belijden aangaande dit machtige heilsfeit dat Christus voor de ogen van Zijn jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven, en dat Hij ons ten goede daar is, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden. Aldus ons Heidelbergse leerboek. In een van zijn eerste preken betuigt de apostel Petrus aan de Jeruzalemse Joden dat de hemel Jezus Christus moest ontvangen tot de tijden van de wederoprichting van alle dingen (Handelingen 3). En hoeveel keren wordt in de nieuwtestamentische geschriften niet het woord uit Psalm 110 aangehaald, toegepast op de verhoogde Heere Jezus: „Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten”? Hemel en hel, oordeel en verlossing – de Bijbelse boodschap is er vol van. De verkondiging van de apostelen had eeuwigheidsperspectief, maar niet minder een dito ernst. Twee wegen, twee bestemmingen – ook de prediking van de Heere Jezus Zelf is daarmee te typeren. „Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven” (Mattheüs 25). En welke prediker in de Heilige Schrift heeft zo frequent en met zo veel diepe ernst gesproken over hel en verdoemenis, trouwens ook over hemel en heerlijkheid, als de Heere Jezus Zelf?
Zou het kunnen zijn dat ook onder ‘ons’ de klem van de eeuwige dingen aan het verdwijnen is? Wie die ‘ons’ zijn? Laat ieder die dit leest het zich afvragen, inclusief degene die dit schrijft. Laten vooral de dienaren en de ambtsdragers het zich afvragen. Gaan zij in prediking en pastoraat de weg die de grote Prediker ging, en in Zijn spoor de apostelen? Of zijn ook wij aan het vervlakken? Een schip op het strand is een baken in zee.
De schrik des Heeren enerzijds en de liefde van Christus anderzijds hangen nauw samen met het besef van hemel en hel, realiteiten als deze beide zijn! Ongeveer in de jaren dat Te Winkel zijn genoemde boek schreef, publiceerde ds. C. den Boer zijn geschrift over Bunyans ”Christenreis”: ”Een vreemd’ling hier beneên” (1976). Een latere herschrijving draagt de titel ”Waarheen, pelgrims?” (2003). De vraag blijft: waarheen? Axel zal het eindstation niet zijn.