Eer de koning
Spreuken 24:21a
„Mijn zoon, vrees de Heere en de koning.”
De eerste plicht der onderdanen jegens hun overheden is deze, dat ze aangaande hun ambt een zo eerbiedig mogelijke opvatting hebben, daar ze immers erkennen dat het een rechtsbevoegdheid is, hun door God opgedragen, en dat ze hen daarom eerbiedigen als Gods dienaren en gezanten. Want men treft sommigen aan die zich aan hun overheden zeer gehoorzaam betonen, en die niet zouden willen dat er geen overheid was om haar te gehoorzamen, omdat ze weten dat het zo nuttig is voor het algemeen welzijn, maar die toch over de overheden geen andere opvatting hebben dan dat ze een noodzakelijk kwaad zijn.
Maar Petrus eist iets meer van ons (1 Petrus 2:17) wanneer hij gebiedt de koning te eren, en Salomo wanneer hij beveelt God en de koning te vrezen. Want Petrus verstaat onder eren een zuivere mening aangaande de overheid. Wanneer Salomo de koning samen noemt met God, toont hij aan dat de koning een zekere heilige eerbied toekomt en dat hij vol is van waardigheid. Zo ook de lofspraak bij Paulus (Romeinen 13:5), dat wij moeten gehoorzamen, niet alleen om de straf, maar ook om des gewetens wil.
Johannes Calvijn, predikant te Genève (”Institutie”, 1559)