Goddelijk ambt
Spreuken 8:15a
„Door Mij regeren de koningen.”
Gods voorzienigheid helpt en leidt overheden bij het maken van wetten en het oefenen van het recht der oordelen. Dat leert ook Paulus duidelijk (Romeinen 12:8), wanneer hij de leidende ambten opsomt onder de gaven Gods die, naar de verscheidenheid der genade op velerlei wijze uitgedeeld, door de dienstknechten van Christus tot opbouw van de kerk moeten aangewend worden. Want ofschoon hij daar eigenlijk spreekt over de vergadering van ernstige mannen die in de eerste kerk werden aangesteld om de leiding te hebben over de openbare tucht (1 Korinthe 12:28), maar deze regering noemt, is het toch, omdat we zien dat het doel der burgerlijke macht hetzelfde is, niet twijfelachtig dat hij ons elke soort van rechtmatig bewind aanprijst.
Maar veel duidelijker spreekt hij waar hij deze zaak opzettelijk behandelt. Want hij leert dat de macht een ordening Gods is, en dat er geen machten zijn dan die door God geordineerd zijn (Romeinen 13:1) en dat de vorsten dienaren Gods zijn, hun die goed doen tot lof, en de kwaden tot wraak.
Van die ambten heeft de Heere verklaard dat ze Hem welgevallig waren. Daarom mag het voor niemand twijfelachtig meer zijn dat de burgerlijke macht een roeping is, niet alleen heilig voor God en wettig, maar ook zeer gewijd en in het ganse leven der stervelingen verreweg de meest eervolle van alle.
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Institutie”, 1559)