Voorzitter Onderwijsraad: Wetenschap is wapen tegen makkelijke meningen
Ze sluit ermee af: „Werken is mijn hobby, de wereld verbeteren mijn passie.” Het is een van de statements waar prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink zich van bedient. De voorzitter van de Onderwijsraad is wetenschapper pur sang, maar schuwt stevige standpunten niet. „Wie ongezond leeft, moet meer zorgpremie betalen.”
De Haagse Nassaulaan is een aaneenrijging van historische panden. Niet toevallig dat op nummer 8 de Onderwijsraad zetelt. Al bijna honderd jaar is deze raad, met als allereerste voorzitter de theoloog Herman Bavinck, de hoeder van de vrijheid van onderwijs. Daar past een degelijke, betrouwbare uitstraling bij. Toch wil de Onderwijsraad allesbehalve ouderwets zijn. De huidige voorzitter zet uiteen hoe het adviescollege op dit moment tegen de vrijheid van onderwijs aankijkt.
„Ik acht die hoog”, begint Maassen van den Brink veilig. Dan: „Niet vanuit religieuze overwegingen, maar economische. Het is goed dat ouders keuzevrijheid hebben. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede.”
Hoe verhoudt die visie zich tot de oorspronkelijke in 1917, het einde van de schoolstrijd?
„Toen ging het erom dat openbare en bijzondere scholen gelijk werden bekostigd. Ouders kregen de mogelijkheid om op religieuze gronden een school te stichten. De Onderwijsraad pleit voor verbreding van het begrip levensbeschouwelijke richting. Ook andere overwegingen, bijvoorbeeld didactische of pedagogische, moeten redenen kunnen zijn om een school te stichten. Een moderne invulling van de vrijheid van onderwijs.”
U wilt artikel 23 van de Grondwet oprekken?
„Nee. We hebben zojuist een advies uitgebracht over de samenwerkingsschool: de fusie van een openbare en een bijzondere school. Het idee is vlees noch vis. Dat kun je conservatief vinden van de Onderwijsraad, maar je moet niet proberen artikel 23 op te rekken via wetsvoorstellen die rammelen.”
Hoe blijft de Onderwijsraad een gezaghebbend college?
„Het is onze opdracht om niet met alle winden mee te waaien, op een goudschaaltje te wegen wat we adviseren en met intellectueel kapitaal te kijken naar de onderwerpen die op ons bord komen. Als voorzitter streef ik ernaar dat de raad nog gezaghebbender en zichtbaarder wordt. Daarom hebben we het Huis van het Onderwijs opgericht. We willen meer deskundigen betrekken bij onze adviezen. Daarnaast zijn we bezig met het opstellen van een strategische agenda. We willen niet alleen reageren op adviesaanvragen vanuit de politiek.”
Hoe komt de Onderwijsraad aan leden?
„Sinds vorig jaar werken we in een bijna nieuwe samenstelling. Slechts twee van de tien leden zaten ook in de vorige raad. Er waren 450 sollicitanten voor 8 plaatsen. We hebben dit keer niet gekeken naar de politieke achtergrond van de kandidaten, maar naar hun deskundigheid. De zuilen zijn daardoor minder vertegenwoordigd dan voorheen. Ik ben zelf van de ”evidence based school”. Alles wat wij opschrijven, moet steunen op wetenschappelijk bewijs. Ik hou van de empirie, de ervaringskennis. Daarom vind ik het belangrijk je eigen tegenspraak te organiseren.”
Alles is economie, schreef u ooit. Het onderwijs ook?
Ze lacht. „Zo kun je naar het onderwijs kijken. Wat levert het op als je hoger opgeleid bent? Dan verdien je gemiddeld 6 procent meer dan iemand met een lagere opleiding. Dat is meer dan wat je aan rente bij de bank krijgt.”
De overheid krijgt het verwijt te zakelijk naar het onderwijs te kijken. Terecht?
„Scholen moeten zich verantwoorden, want ze werken met publiek geld. Dan ontkom je er niet aan resultaten aantoonbaar te maken. Bij rekenen en taal gaat dat prima. De Onderwijsraad is bezig met de vraag: wat draagt nog meer bij aan de kwaliteit van het onderwijs? Daarin moet je echter niet doorslaan. Er zitten mooie kanten aan de gedachte van vorming, ”Bildung”, maar dat mag geen vrijbrief zijn om te rommelen. Er wordt soms te makkelijk om meer ruimte voor vorming geroepen. Ik denk aan de Maagdenhuisdiscussie. Er zitten perverse prikkels in ons systeem om universiteiten te bekostigen op basis van het aantal diploma’s. Daar hebben we echter afspraken over gemaakt. Die gaan voor twee derde over de kwaliteit van het onderwijs. Toch roepen de studenten: Alles is rendementsdenken.”
Is de Onderwijsraad een roepende in de woestijn?
„Onze adviezen worden serieus genomen, maar minder gebruikt dan ik zou wensen. We kregen een vraag van de Tweede Kamer over voorschoolse opvang. Daar hebben we al vier keer een advies over uitgebracht. De Kamer en het ministerie van Onderwijs hebben een kort geheugen.”
Hoe doet ons onderwijs het internationaal?
„Het voortgezet onderwijs daalt op de ranglijstjes. We staan niet meer in de top 3. Andere landen, zoals Duitsland, hebben veel geïnvesteerd. In Nederland ging er tot 2013 steeds minder geld naar het onderwijs. We moeten flink investeren in de kwaliteit van de leraar. Als er iets fout gaat in het onderwijs is het meestal te wijten aan de leraar. Kijk naar de pabo’s: voor het eerst sinds zeven jaar neemt de kwaliteit toe. Die was echt abominabel. Ik denk ook aan de na- en bijscholing. Leraren krijgen er tijd voor. Het kan niet zo zijn dat een gymleraar zegt: Ik heb naar Studio Sport gekeken, mijn bijscholing. Dat is veel te mager.”
Waar moet Nederland het internationaal van hebben?
„Van ons menselijk kapitaal. Dat is het enige wat we hebben, naast aardgas en een haven. Hoe beter opgeleid, hoe gezonder, hoe minder criminaliteit, hoe meer kans op werk. We investeren echter twee keer zo veel in de gezondheidszorg als in het onderwijs, terwijl de positieve effecten van goed onderwijs onomstreden zijn.”
Waar is Nederland sterk in?
„Als een van de weinige landen zijn we vrij snel uit de crisis door de snelle flexibilisering van de arbeidsmarkt. Wat weinig mensen weten: onze tuinbouw behoort tot de wereldtop als het gaat om onderzoek naar de veredeling van gewassen. Wij kijken vaak alleen naar de Oost-Europeanen die asperges plukken.”
Wat is ons zwakke punt?
„Politiek Den Haag is te veel gericht op de korte termijn. Ons parlement is, voor een deel, een bij elkaar geraapt zooitje. Kamerleden splitsen zich af en beginnen een eigen partijtje. Maar als eenling kun je niet alles volgen, niet alles weten. Daarom ben ik voor een kiesdrempel van vier, vijf zetels. Daarnaast houdt de politiek er vaak makkelijke meningen op na. De houding van het parlement zou veel meer moeten zijn: wat weten we uit eerdere experimenten? Neem de commissie-Dijsselbloem met haar kritische evaluatie van de onderwijsvernieuwingen in de jaren negentig. Een dag na de presentatie werd er alweer geroepen dat er maatschappelijke stages moesten komen, zonder dat iemand er goed over had nagedacht. En denk aan de discussie over bed, bad en brood. Hoeveel hoogleraren en instituten hebben al nagedacht over de positie van uitgeprocedeerde asielzoekers? Daar zit een illegale arbeidsmarkt met een aanzuigende werking achter. Het is allemaal onderzocht, maar ik hoor er niemand over. De wetenschap wordt slecht gebruikt.”
Wat is een goede samenleving?
„Een land waar je graag wilt wonen. In de jaren zestig hadden we grote economische groei. Er ontstonden sociale wetten, zoals de Bijstandswet. Nu het economisch minder gaat, zie je de solidariteit afnemen. We moeten nadenken over een andere invulling van solidariteit, gebaseerd op wederkerigheid. Mensen hebben de vrijheid hun leven te leiden zoals ze dat willen, maar dat staat niet los van maatschappelijke consequenties. We weten dat roken, veel eten en veel drinken ongezond zijn. Daar moeten we mensen op aanspreken. Ook financieel. Wie ongezond leeft, moet meer zorgpremie betalen.”
Het feministische tijdschrift Opzij riep u twee keer uit tot machtigste vrouw van Nederland. Hoe voelt dat?
„Het ene jaar sta je op het lijstje en wie weet je niet hoe je erop bent gekomen. Het volgende jaar sta je er niet op en weet je niet waarom je ervan af bent gevallen. Ik was natuurlijk zeer vereerd, maar relativeer het graag. Meer vrouwen in topposities, daar ben ik voor. Als we in dit tempo doorgaan, hebben we nog 150 jaar te gaan voordat vrouwen en mannen gelijk vertegenwoordigd zijn.”
Met een knipoog naar de economie: „Maar als vrouwen een schaars goed zijn, ben ik veel waard.”
Uitgelicht
1.Kerk en staat moeten gescheiden zijn.
„Ik zou het vreemd vinden als mensen daar nog discussie over willen. Die scheiding vind ik vanzelfsprekend. Natuurlijk hebben kerken een maatschappelijke waarde. Je vindt er solidariteit, gemeenschapszin en vrijwilligerswerk. Dat soort zaken moeten we koesteren. Maar zou ik willen dat er bisschoppen en predikanten in de Tweede Kamer komen? Of dat we door de paus worden bestuurd? Dat liever niet. Prima dat kerken nieuwe kansen zien om diaconaal bezig te zijn. Maar ik vind het een slechte zaak als dat zou gebeuren omdat de overheid haar sociale taak verzaakt. Kerken moeten ook geen diaconaal werk gaan doen om te evangeliseren. Dan wordt het zieltjeswinnerij. Je gaat daarmee de ontkerkelijking in ons land echt niet tegen. Onze koning zei over het geloof van zijn vrouw: „Dat is privé.” Daar ben ik het mee eens. De kerk heeft natuurlijk wel, net als maatschappelijke organisaties, recht op vrijheid van meningsuiting.”
2.We moeten de vrijheid van onderwijs ongemoeid laten.
„Keuzevrijheid vind ik belangrijk. Die bevordert de kwaliteit van het onderwijs. Weet ik van reformatorische scholen meer dan van andere scholen? Nee. Ik kom ze noch bij zwakke, noch bij goede scholen opvallend tegen. In tegenstelling tot katholieke scholen. Die vallen in alle opzichten positief op. Ook als het gaat om de leeropbrengsten. De hogescholen doen het in het orthodox-christelijk onderwijs goed. Ik zie geen reden voor een discussie tussen nu en vijf jaar over de vrijheid van onderwijs. Of een christelijke school een homoleraar mag weigeren? Dat vind ik persoonlijk een lastige. Het gaat mij primair om de kwaliteit van de leraar, niet om zijn achtergrondkenmerken. Maar ik kan me voorstellen dat zo iemand helemaal niet solliciteert op een reformatorische school. Die scholen zijn toch een tamelijk gesloten gemeenschap. Leerlingen komen er niet met allerlei opinies in aanraking. Dat is de kracht van deze scholen, maar ook hun zwakte. Misschien is dat mijn vooroordeel.”
3.Wat heeft u met orthodoxe christenen?
„In mijn werk kom ik hen voortdurend tegen. Ik kan goed met hen overweg. Ik heb ook promovendi uit reformatorische kring gehad. Hun levensvreugde en humor, daar kunnen anderen veel van leren. In mijn vriendenkring zie ik mensen die nog steeds gebukt gaan onder hun reformatorische opvoeding. Onder het sombere, het zwartgallige. Er zijn dingen gebeurd in hun verleden waar ze niet gelukkig van worden. En ze komen er maar niet los van. Dat vind ik wel weer wonderlijk. Ik denk dan: Je hebt nu toch een heel ander leven? Orthodoxe christenen voeren niet de foute lijstjes van verslaving, criminaliteit en werkloosheid aan. Het zijn nette mensen, zou je zeggen.”
In de serie opinieleiders komen mensen aan het woord die veel in het nieuws zijn. Vandaag: prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink, voorzitter van de Onderwijsraad.