Scheiding kerk en staat is dynamisch
Het principe van scheiding van kerk en staat mag niet worden gebruikt om antireligieuze sentimenten te voeden, stelt prof. Ruard Ganzevoort.
Het principe van scheiding van kerk en staat is een belangrijk onderdeel van onze rechtsstaat. Maar het kan ook makkelijk misbruikt worden. Het bizarste voorbeeld hoorde ik van een ambtenaar die vertelde dat een collega om die reden nooit brieven van kerkgenootschappen opende. Maar er zijn er meer.
Deze week stelden de Amsterdamse VVD en SP vragen aan het stadsbestuur over een mogelijke schending van de scheiding van kerk en staat. Subsidiegeld voor een maatschappelijke vereniging zou zijn gebruikt voor een in hetzelfde gebouw gevestigde moskee, bijvoorbeeld voor de inrichting van een gebedsruimte. Met gevoel voor dramatiek zegt SP-raadslid Peter Kwint: „Hoe komt geld dat mensen moet helpen een baan te vinden terecht bij een tapijtwinkel die gebedskleedjes verkoopt? Daar is deze subsidie nooit voor verstrekt. Als dit zo gebeurd is, wil ik dat elke onterecht bestede cent terugkomt.”
Als subsidiegeld gebruikt is op een manier die niet klopt met de subsidievoorwaarden, dan is dat een simpel geval van misbruik van subsidiegelden en ligt het voor de hand dat dat wordt terugbetaald. Dat geldt voor een buurtvereniging die gebedskleedjes koopt precies zo als voor een sportvereniging die gordijnen koopt. Met de scheiding van kerk en staat heeft dat niets te maken. Die is pas –mogelijk– in het geding als de subsidie ook echt bedoeld was voor de inrichting van een gebedshuis. Dan zou namelijk de staat zich te veel op het terrein van de geloofsgemeenschap begeven. Wat dat betreft slaan de partijen de plank in hun redenering dus al behoorlijk mis.
Geen heerschappij
Maar zelfs als staat en kerk wat dichter bij elkaar komen, is dat nog niet eens altijd een probleem. De relatie tussen die twee is dynamisch en verschuift ook in de loop van de eeuwen. In de kern draait het volgens mij om twee zaken die gewaarborgd moeten worden. Ten eerste moeten individuen en religieuze minderheden gevrijwaard worden van gewetensdwang door de overheid. Ten tweede mogen religieuze meerderheden geen heerschappij over het gezamenlijk belang van de samenleving (en dus de overheid) krijgen.
Dat betekent dat in tijden waarin kerken dominant waren in de samenleving de scheiding van kerk en staat uiterst belangrijk was, vooral om die tweede reden. Maar dat is allang niet meer het geval. Geen enkele religieuze groep heeft een meerderheid en politiek en overheid zijn als vanzelfsprekend pluraal en seculier. Over de eerste reden is nog wel discussie te voeren: hoeveel ruimte laten de seculiere meerderheid en de overheid voor eigenaardigheden van religieuze minderheden? Die vraag is niet in het algemeen te beantwoorden, maar zal bij concrete vragen steeds moeten worden afgewogen.
Verantwoording
De dynamiek in de verhouding van kerk en staat betekent dat ze niet op elkaars stoel moeten gaan zitten, maar wel kunnen samenwerken en ook elkaar kritisch mogen aanspreken. Dat samenwerken gebeurt bijvoorbeeld als geloofsgemeenschappen een bijdrage leveren aan de participatiesamenleving door informele zorg te organiseren, taallessen te verzorgen of sociaal werk aan te bieden. Schrap alle religieus geladen initiatieven en er blijft een kale samenleving over. Zolang de doelen van deze initiatieven overeenkomen met die van de overheid (bijvoorbeeld gericht op iedereen zonder onderscheid naar religie, zonder dat er sprake is van bekeringsijver) is er principieel niets op tegen als de overheid dat ook ondersteunt.
De wederzijdse kritiek klinkt bijvoorbeeld als kerken de overheid aanspreken en ter verantwoording roepen over de opvang van mensen zonder verblijfsvergunning. En omgekeerd als de overheid in gesprek gaat met geloofsgemeenschappen over de positie van vrouwen en seksuele minderheden. Die kritiek kan zover gaan als een rechtzaak van de kerk tegen de overheid of een wet die de geloofsgemeenschap in haar vrijheid beperkt. Natuurlijk moet daar heel zorgvuldig worden afgewogen, maar dat hoort nu precies bij de dynamiek.
Krampachtig
En verder helpt het om een geloofsgemeenschap óók te zien als een gewone vereniging. Als de twee principes van de scheiding van kerk en staat niet in het geding zijn, is ze vanuit de overheid gezien een organisatie in het maatschappelijk veld zoals er zo veel zijn. En het helpt om de controlevraag dan ook steeds te stellen: Zou het even discutabel zijn als dit een buurtvereniging was in plaats van een kerk? Een sportvereniging in plaats van een moskee? Zouden de Amsterdamse SP en VVD ook gevallen zijn over de gordijnen van de buurtvereniging die betaald zijn met geld voor taallessen? Ik mag eigenlijk hopen van wel.
Je kunt dus ook te krampachtig een beroep doen op de scheiding van kerk en staat. Het grote punt is namelijk dat we het belangrijke principe van scheiding van kerk en staat niet moeten gebruiken om antireligieuze sentimenten te voeden – of in onze tijd specifieker anti-islamitische. Dat kan er immers toe leiden dat we juist ingaan tégen dat eerste principe, dat de overheid niet treedt in de religieuze vrijheid van haar burgers. Voor de overheid moet het niet uitmaken of die burgers samen schaken of samen bidden.
De auteur is Eerste Kamerlid voor GroenLinks en hoogleraar praktische theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.