Liever geen partijverbod
Moeten partijen die invoering van de sharia bepleiten verboden worden, of is het beter om ze maar te laten begaan? De kans dat ze ooit in de Kamer komen is maar klein en een parlementaire meerderheid zullen ze zeker nooit halen.
Toch is er in de Tweede Kamer wellicht een meerderheid te vinden voor een dergelijk partijverbod. CDA-Kamerlid Heerma maakt zich hier sterk voor en vindt daarbij steun bij VVD, ChristenUnie en SGP. In hoeverre is het democratisch om partijen te verbieden en daarmee hun kiezers bij de stembus monddood te maken?
In Nederland zijn we wat dat betreft altijd behoorlijk tolerant geweest. De SDAP werd niet verboden na de mislukte revolutiepoging van Troelstra in 1918. De NSB kon voor de oorlog haar gang gaan. Ook de communisten werden getolereerd, zelfs op het hoogtepunt van de Koude Oorlog.
In de marge werd er wel tegen die partijen opgetreden. De communisten kregen jarenlang geen radiozendtijd. Het werd ambtenaren verboden om lid te zijn van de NSB, en ook ten opzichte van de CPN gold een dergelijk verbod. Defensiepersoneel mocht een tijd lang geen lid zijn van de SDAP. Overheidssubsidie voor politieke partijen was destijds nog niet aan de orde, maar als dat wel zo was geweest, waren sommige partijen er waarschijnlijk buiten gevallen.
Kort voor de oorlog kwam de regering met een voorstel om revolutionaire volksvertegenwoordigers hun zetel te ontnemen. Dit haalde echter niet de vereiste tweederdemeerderheid die nodig is voor een grondwetswijziging.
Wel werd in de laatste decennia van de vorige eeuw opgetreden tegen extreem rechtse partijen als Centrumpartij, CP’86 en NVU. Deze juridische repressie, gevoegd bij de grote verdeeldheid in extreem rechtse kring, voorkwam dat ze bij de stembus grote successen behaalden. Maar het gevolg was ook dat de onvrede bij een niet te verwaarlozen deel van de bevolking over het groeiende aantal buitenlanders in ons land, in het parlement niet meer werd vertolkt. Dat leidde tot een groeiende kloof tussen het volk en de politieke elite. In deze eeuw zouden Fortuijn en Wilders dat thema uitbuiten.
Publieke aandacht
In Duitsland heeft men na de Tweede Wereldoorlog het constitutionele bestel zodanig ingericht dat men kan optreden tegen antidemocratische partijen. Hitler was immers min of meer langs democratische weg aan de macht gekomen.
Het probleem is echter wel dat je het democratisch bestel moeilijk overeind kunt houden als de meerderheid van de kiezers daar niet meer achter staat. Bij de laatste drie verkiezingen in de Weimarrepubliek stemde de helft of meer van de Duitse kiezers op de communisten of de nationaal-socialisten.
Maar wellicht dat dergelijke partijen nooit zo’n grote aanhang hadden gekregen als zij geen gebruik hadden kunnen maken van hun positie in het parlement en de daarbij behorende publieke aandacht. Zoiets is altijd moeilijk te bewijzen. Wanneer grote groepen van de bevolking uitgesloten worden van het politieke bestel zullen zij nog meer hun toevlucht zoeken tot harde buitenparlementaire acties, die de bestaande orde effectief ondermijnen.
Met geweld
Van belang is ook of de verbodsbepalingen alleen betrekking hebben op revolutionaire partijen die de democratische orde met geweld omver willen werpen. De voorgestelde grondwetswijziging uit de jaren dertig richtte zich alleen tegen revolutionaire volksvertegenwoordigers. De plannen van Heerma gaan duidelijk verder. Ook een partij die zich aan de regels houdt, maar een andere rechtsorde bepleit, wordt dan verboden. Dat gaat wel ver. Onze Grondwet heeft nooit onveranderlijke artikelen gekend die iedereen zou moeten onderschrijven.
In de Bataafse Republiek, die als gevolg van de Franse Revolutie tot stand kwam, kregen alle mannelijke burgers kiesrecht, maar alleen indien zij het revolutionaire beginsel van de volkssoevereiniteit onderschreven. Nadien zijn dergelijke politiek-ideologische eisen nooit meer gesteld, noch aan de kiezers noch aan de gekozenen. Kenmerkend voor ons democratisch bestel is dat de kiezers een vrije en geheime keuze kunnen maken, dat in principe iedere meerderjarige staatsburger kiesrecht heeft en dat de meerderheid van de afgevaardigden beslist, waarbij iedereen zich aan de wet moet houden.
Bredere invulling
Onmiskenbaar is er echter in de westerse wereld een tendens om de begrippen democratie en rechtsstaat veel breder in te vullen. Wie de mensenrechten niet onderschrijft, geldt als ondemocratisch. Artikel 1 van de Grondwet, het antidiscriminatieartikel, geldt in veler oog als het fundament van onze rechtsorde. Voor wie zich daartegen verzet, bijvoorbeeld vanwege zijn visie op homoseksualiteit of de man/vrouwverhouding, is in ons democratisch bestel eigenlijk geen plaats meer.
Nu zit in allerlei codificaties van de rechten van de mens ongetwijfeld veel goeds, maar onmiskenbaar ook veel wat vanuit de Bijbel gezien op grote bezwaren stuit. Bovendien is er duidelijk de neiging om de bestaande formuleringen te interpreteren in het licht van uitgesproken liberale of seculiere opvattingen. Dan wordt een verbod op het homohuwelijk strijdig geacht met het in de Grondwet vastgelegde gelijkheidsprincipe. Recent werd hulp bij zelfdoding van een stiefmoeder voor het Arnhemse gerechtshof in hoger beroep verdedigd met een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarin is het recht op de eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven vastgelegd.
ChristenUnie-Kamerlid Segers wil zelfs de Grondwet wijzigen om antidemocratische partijen te verbieden. Partijen die mensenrechten willen inperken of afschaffen, mogen geen plaats hebben in ons politieke bestel. De PVV beschouwde hij daarbij als een grensgeval. Niet zonder reden zou Wilders echter een verbod van zijn partij als een fundamentele aantasting van ons democratisch bestel kunnen beschouwen.
Niet zo gemakkelijk
In de praktijk is het ook nog niet zo gemakkelijk om ongewenste politieke stromingen bij de stembus te weren. Ook zonder legale partijstructuur kun je in Nederland een kandidatenlijst indienen. In België werd tien jaar geleden het Vlaams Blok wegens racisme verboden. Het ging echter door onder de naam Vlaams Belang. In Turkije werd de Refahpartij in 1998 verboden wegens haar uitgesproken islamitische karakter. Door aanhangers van die partij werd vervolgens de iets gematigder AK-partij opgericht, die onder leiding van Erdogan al jarenlang de Turkse politiek beheerst.
Van belang is dat het Europees hof destijds het verbod van de Refahpartij billijkte. Het hof hanteert duidelijk, wat men wel noemt, een materiële democratieopvatting. Democratie is in die benadering niet zozeer ”meeste stemmen gelden”, maar veronderstelt het zich voegen in het liberaal-democratische waardepatroon zoals dat in de verschillende mensenrechtenverdragen is vastgelegd. Een partij die daartegen ageert, kan als ondemocratisch worden gediskwalificeerd en uitgesloten worden van de verkiezingen.
Het was dan ook geen wonder dat vorige week in de parlementaire discussie over antidemocratische partijen ook de SGP onder vuur kwam te liggen. Op een aantal punten botst haar gedachtegoed met die liberaal-democratische waarden. Is het daarom wel verstandig om zich achter het CDA-initiatief van Heerma te scharen?
Niet zonder reden stemde de SGP in de jaren dertig tegen het voorgestelde verbod van revolutionaire volksvertegenwoordigers. Van Dis sr. was er niet gerust op, zo schrijft Oud in zijn parlementaire geschiedenis, dat men met deze grondwetswijziging ook de door hem vertegenwoordigde richting niet zou willen treffen.