Het gaat minder goed in „gevend Nederland” dan het lijkt
Voor het eerst sinds eind 2008 de crisis losbarstte, stroomt er weer méér geld naar goede doelen. Toch gaat het minder goed in ”gevend Nederland” dan het lijkt. Een krimpende groep kerkmensen is verantwoordelijk voor de toegenomen giften. „En dat is best zorgelijk.”
Zo’n 4,4 miljard euro schonken Nederlanders in 2013 aan goede doelen, iets meer dan de 4,2 miljard euro uit 2011. De in 2009 door de crisis ingezette daling in het geefgedrag lijkt daarmee gekeerd.
Tegelijk houdt daarmee het goede nieuws uit het vandaag verschenen tweejaarlijkse onderzoek ”Geven in Nederland” wel op. Want onder de oppervlakte van het op het oog alleraardigste cijfer, zitten trends verscholen die de goededoelensector zorgen moeten baren, stelt professor René Bekkers, bijzonder hoogleraar filantropische studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam en projectleider van het onderzoek. „De ontwikkeling die we in ons rapport signaleren, is eigenlijk helemaal niet zo positief. Het aantal mensen dat geld geeft, groeit weliswaar, maar het bedrag dat per huishouden gegeven wordt, neemt al jarenlang af. Dat het totaal aan giften is gegroeid, komt voornamelijk doordat in Nederland het aantal huishoudens nog altijd stijgt.”
Ook afgezet tegen ons bruto binnenlands product (bbp) daalt het percentage dat Nederlanders geven. Spendeerden Nederlanders in 2003 nog 1 procent van het bbp aan giften, inmiddels is dat gezakt tot onder de 0,7 procent. Bekkers: „De economie groeit dus al jaren sneller dan het geefgedrag aan goede doelen.”
We geven dus een kleiner deel van onze toegenomen rijkdom aan goede doelen. Wat is de reden; de achtergebleven koopkracht?
„Die koopkracht is wel een kanttekening, maar geen verklaring. Natuurlijk zitten in de economische groei ook de brievenbusfirma’s op de Amsterdamse Zuidas verwerkt. En die leveren nauwelijks een bijdrage aan onze reële economie. We zien echter duidelijk dat ook het deel van het besteedbare inkomen dat huishoudens aan goede doelen doneren, aan het afnemen is. Wat Nederlanders geven, blijft steeds meer achter bij de toename van hun bestedingsruimte. In andere landen, zoals Amerika, gaat dat heel anders. Daar is sinds 1960 het percentage van het bbp dat aan goede doelen wordt besteed stabiel op 2 procent. Daar wordt ook de vraag gesteld hoe dat percentage nóg verder stijgen kan, terwijl wij in Nederland al moeite genoeg hebben om het op 0,7 procent te houden.”
Worden wij Nederlanders dus langzaam maar zeker minder gul?
„Daar lijkt het toch op. Nederlanders zijn de afgelopen jaren ook anders gaan denken over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het aantal burgers dat bijvoorbeeld een stelling onderschrijft als: ”Ik vind het belangrijk om mijn bezittingen te delen”, daalt systematisch. Die daling in ons altruïsme loopt parallel met het afnemende bedrag dat huishoudens jaarlijks aan goede doelen geven. Dat is best zorgelijk.”
U signaleert ook een terugloop in het vrijwilligerswerk.
„Waar in 2013 het aantal vrijwilligers al daalde, neemt nu ook het aantal uren af dat hieraan wordt besteed. Voor een deel heeft dit dezelfde oorzaak als het teruglopende geefgedrag. Maar er komt nog iets belangrijks bij: het overheidsbeleid. De staat vraagt burgers steeds meer mantelzorg te verlenen om zo de zorgkosten te drukken. Die tendens noemen we tegenwoordig de participatiesamenleving, maar zij is natuurlijk al veel langer aan de gang. Vrijwilligerswerk en mantelzorg blijken echter communicerende vaten. Als mensen meer moeten zorgen voor hun naaste, dan doen zij dat. Maar dan blijft er dus wél minder tijd over voor vrijwilligerswerk.”
Heeft de overheid dit voldoende op haar netvlies, denkt u?
„Nou, dat heeft ze helemáál niet op haar netvlies. En het zou winst zijn als dat nu eindelijk gebeurt. Tot nu toe is er vooral gekeken naar de vraag of de toenemende belasting van mantelzorgers de arbeidsparticipatie niet ondergraaft. Dat blijkt mee te vallen; je moet natuurlijk wel gewoon je geld blijven verdienen. Maar het gaat duidelijk wel ten koste van vrijwilligerswerk. Hét probleem is dat de mensen die veel mantelzorg verlenen, óók de mensen zijn die veel vrijwilligerswerk doen. We zien deze groep daar nu vaker mee stoppen. Je kunt je tijd immers maar één keer besteden. We vragen al met al steeds meer van mensen. Dat kun je een tijdje volhouden, maar op de langere duur is het ongezond. Het SCP heeft laten zien dat het op termijn leidt tot overbelasting en gezondheidsproblemen. Het overheidsbeleid mag dan leiden tot lagere zorgkosten, je moet je ernstig afvragen of je hier als samenleving uiteindelijk wel beter van wordt.”
Huis-aan-huiscollectes dalen in populariteit. Maar nieuwe vormen van geven blijven eveneens achter. Wat wordt de collectebus 2.0?
„Dé nieuwe manier is er nog niet. Toen goede doelen ontdekten dat het met de collectes wat moeilijker ging, zijn ze er een heleboel andere dingen bij gaan doen, zoals telemarketing, nationale acties of evenementen als Alpe d’HuZes. Niets van dit alles is hard in populariteit gegroeid. Ook het elektronisch geven, dus via sms of internet, heeft nog geen hoge vlucht genomen, en dat is opvallend. In het buitenland lijkt men hiermee veel verder. Pas ontdekte ik voor het eerst een goed doel dat via een game geld probeerde in te zamelen. Het is toch eigenlijk raar: we hebben allemaal een mobiele telefoon met duizenden apps, maar er is nog altijd geen geef-app waarmee je doneren kunt aan je buurman die meedoet met een sponsorloop.”
Huishoudens die wekelijks een kerk, sjoel of moskee bezoeken geven vijf keer meer dan niet-religieuze personen. Hoe verklaart u dat verschil?
„Een groot deel van de giften gaat uiteraard ook naar de desbetreffende kerk of levensbeschouwelijke organisatie. Het heeft dan dus iets weg van contributie van een club waar je lid van bent. Maar dat is niet het hele verhaal. Kerkmensen geven ook veel meer aan algemene goede doelen, omdat zij een hoger belang hechten aan sociale, maatschappelijke en altruïstische waarden. Opvallend is ook dat de giften de afgelopen tien jaar vóóral zijn toegenomen doordat kerkmensen meer zijn gaan geven. Alle andere mensen geven nog ongeveer hetzelfde of zijn minder gaan geven, zoals opvallend genoeg ook vermogende mensen. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling. Het aantal kerkmensen neemt immers af. Als het toegenomen geefgedrag dus afkomstig is van een steeds kleiner wordende groep, hebben we straks een probleem. Het is niet zo dat onkerkelijke mensen niets hebben met goede doelen, maar de bedragen die zij geven zijn wél substantieel lager. Goede doelen staan dus voor de taak om de gevers van de toekomst zodanig bij ze te betrekken, dat ze niet alleen doneren, maar ook de bedragen omhooggaan. Een hoop mensen denken nu: „Ah, een goed doel. Hier heb je 2 euro.” Verder maakt het hun allemaal niet zo veel uit. Maar daar moet straks dus wel de groei vandaan komen. Dat betekent dus dat er harder gewerkt zal moeten worden.”
Wat zou u goededoelenorganisaties verder nog willen adviseren?
„Meer aandacht voor opleidingen en scholing is een must. Veel mensen die nu voor goede doelen werken, zijn er ‘in gerold’. Er is geen infrastructuur waarin je leren kunt wat je moet doen als je een goed doel wilt leiden. Ook moet de sector zo snel mogelijk een oplossing zoeken voor zijn communicatieprobleem. Er is nu niemand die geldt als dé woordvoerder van de goededoelensector in Nederland en die het publiek kan uitleggen wat er speelt. Dus als er ophef is over bijvoorbeeld topsalarissen, dan wordt de desbetreffende organisatie in de media de oren gewassen, terwijl de rest stilzit tot het is overgewaaid. Dat is niet goed voor het vertrouwen in goede doelen, dat al jaren daalt.”
De protestant geeft het meest
Zo’n 4,4 miljard euro doneerden Nederlanders in 2013 aan goede doelen. Geld dat binnenkwam via nalatenschappen, fondsen, kansspelen, zoals de Nationale Postcode Loterij, maar voornamelijk dankzij giften van bedrijven (31 procent) en huishoudens (45 procent).
Gemiddeld doneerde elk huishouden in 2013 zo’n 204 euro. Maar dat getal verbloemt dat er tússen huishoudens grote verschillen bestaan. Zo’n 12 procent van de huishoudens geeft namelijk helemaal niets, terwijl een kwart van de huishoudens niet meer doneert dan 25 euro per jaar. Aan de andere kant is 20 procent van de huishoudens goed voor 80 procent van alle giften. Een op de zeventig Nederlanders (1,5 procent) geeft jaarlijks zelfs meer weg dan 2000 euro, waarmee deze groep goed is voor ruim een kwart (27 procent) van alle giften.
Mensen die méér geven, zijn over het algemeen ouder, hoger opgeleid, vermogend én hebben vaak een kerkelijke achtergrond. Sowieso horen religieuze mensen duidelijk bij de groep die het meeste geeft. Hoewel meer dan twee derde van alle gezinnen geen geld geeft aan kerken en levensbeschouwelijke instellingen, ontvangt die sector met afstand de hoogste bedragen. Zo maakten giften aan „kerk en levensbeschouwing” in 2013 maar liefst 43 procent uit van het totaal aan giften van huishoudens; fors meer dan dat er ging naar organisaties op terreinen als internationale hulp (12 procent) of gezondheid (13 procent), terwijl daar drie op de vier huishoudens geld aan geven.
Binnen de groep kerkelijke burgers bestaan er ook duidelijke verschillen. Zo geven protestanten twee keer zo veel als rooms-katholieken. Volgens VU-professor Bekkers komt dat deels door de wijze waarop die kerken zijn georganiseerd. „Het gevoel dat mensen naar je luisteren, heb je in een veel hiërarchischer Rooms-Katholieke Kerk minder dan in een protestantse kerk. Protestanten scoren daarnaast ook hoger op sociale en altruïstische waarden. Verder bestaat er onder protestanten, en dat zie je ook terug bij moslims, meer sociale druk om te geven dan onder rooms-katholieken.”