Studie van W. Verboom over omgang met zondag 1
Emeritus hoogleraar dr. W. Verboom kan maar niet genoeg krijgen van het studeren in de Heidelbergse Catechismus. Ditmaal verscheen er een stevige studie waarin hij verslag doet van zijn onderzoek naar de manier waarop de eerste zondag in deze catechismus in de loop van de eeuwen heeft gefunctioneerd.
Gezien zijn grote belangstelling voor het thema ”verbond” verwondert het niet dat dr. Verboom ook ditmaal daarop insteekt. Hij werkt volgens een vast stramien van vragen die hij aan de onderzochte preken stelt. Het gaat er steeds om wie in de Heidelbergse Catechismus de vragen stelt en de antwoorden geeft, hoe de troost wordt geduid en hoe de bewaring en de verzekering in het eerste antwoord worden uitgewerkt. Ook gaat hij bij de 27 onderzochte predikanten na hoe de drie stukken functioneren. Vervolgens vraagt hij welke visie er is op de kinderen, het geloven en de wedergeboorte.
Eerst geeft dr. Verboom een inleiding waarin hij uitlegt hoe volgens hem de catechismus op deze punten geduid moet worden. Vervolgens komen er vijftien auteurs langs die ”min of meer” bij de bedoeling van de Heidelbergse Catechismus zijn gebleven, bijvoorbeeld Bastingius, Van der Hagen, Van Til, Kohlbrugge, Molenaar, Knap en Oorthuys. Een tweede categorie onderzochte catechismusverklaringen is van twaalf predikanten die een andere lijn hebben gekozen, namelijk een ”wedergeboortetheologie”. Het gaat dan onder meer om Ridderus, Knibbe, Van der Kemp, d’Outrein, Vermeer, Kuyper, Kersten en Mallan.
Dit leidt tot de volgende conclusies. Bij de eerste categorie is troost het houvast buiten onszelf in Gods verbond, terwijl het bij de tweede categorie duidt op de ervaring van troost. Bij de eerste categorie wordt verondersteld dat kinderen de antwoorden geven op de vragen van de Heidelberger, terwijl men in de tweede categorie spreekt over een verzekerd christen. De eerste categorie meent dat de drie stukken naast elkaar bestaan, terwijl de tweede categorie een chronologie hanteert.
Genadeverbond
Wat hiervan te denken? Een van de opvallendste dingen in deze studie is de verwijzing naar een Frans-Duitse uitgave van de catechismus uit 1587. In toevoeging op het ons bekende antwoord op de eerste vraag staat daarin: „Daarom ben ik ook in Zijn Naam gedoopt en word ik een christen genoemd.” Het sluit aan bij de Grote Catechismus van Ursinus, waarin als enige troost wordt beleden dat we in Gods genadeverbond zijn opgenomen: „En dit Zijn verbond heeft Hij in mijn hart door Zijn heilige Geest, die mij naar het beeld Gods hervormt en in mij Abba Vader roept, én door Zijn Woord en de zichtbare tekenen van dit verbond verzegeld.”
Dit zijn aanwijzingen dat er in onze traditie een hoge waardering is van verbond, doop en gemeente-zijn. Men zag de gemeente niet als een optelsom van bekeerden en onbekeerden, maar er was een besef van de heiligheid en de werkelijkheid van Gods gemeente. Als ik dr. Verboom goed begrijp, heeft hij hier in zijn wetenschappelijke arbeid voortdurend de vinger bij gelegd vanuit een vrees dat het besef van het privilege van kerk en verbond zou verbleken. Daarin wil ik dr. Verboom serieus nemen en naar hem luisteren.
Wel vraag ik mij bij het lezen van dit boek af of hij het verbond niet te veel verobjectiveert. Ik kan dat illustreren aan de hand van het voorliggende boek. In zijn inleiding zegt dr. Verboom dat ”troost” geen gemoedsgesteldheid is, maar dat het gaat om de objectieve vastheid van Gods verbond. Vervolgens merkt hij een- en andermaal op dat Ursinus de troost omschrijft als ”vertroosting”. Hier zit dus duidelijk de subjectieve dimensie in. Als ik dit constateer, vraag ik mij af wat er eigenlijk gebeurt. Begrijpt dr. Verboom Ursinus beter dan deze zichzelf begrijpt?
Volgorde
Het omgekeerde gebeurt ook. Knibbe en Van der Kemp zouden theologen van de tweede lijn zijn, terwijl zij de troost omschrijven als de grond van het behoud. Deze ”wedergeboortetheologen” hanteren dus een benadering van de troost die bij verbondstheologen verwacht zou worden. Dit leidt tot de vraag: Kunnen we historisch gezien wel zo’n sterke tweedeling hanteren als dr. Verboom presenteert?
Iets dergelijks doet zich ook voor rond de duiding van de drie stukken. Dr. Verboom wijst in zijn inleiding het beeld af van de zieke die de ernst van zijn kwaal voelt. De eerste en de beste theoloog (Bastingius) die tot de verbondstheologen zou behoren, hanteert dit beeld wel. Dat brengt mij tot de vraag of dr. Verboom niet uit elkaar trekt wat in onze traditie veel meer bij elkaar behoort. Met dr. Verboom sta ik kritisch tegenover het verzelfstandigen van de drie stukken ten opzichte van elkaar, maar tegelijk zou ik wel de onomkeerbare volgorde van ellende, verlossing, dankbaarheid willen onderstrepen. Daarachter zit een diep theologisch motief en het verwijst naar de voortgang van het christenleven waarin steeds de beweging van Wet naar Evangelie, van zonde naar genade, wordt gemaakt.
Ursinus
Als ik deze dingen overzie, denk ik dat wij na de verlichting een object-subjectdenken hanteren waardoor zaken te veel uit elkaar zijn gevallen. Het volgende citaat van Ursinus laat zien hoe wedergeboorte, belofte en doop onbekommerd naast elkaar worden gehanteerd: „De eigenlijke oorzaak, waarom iemand moet gedoopt worden, is niet geloof en belijdenis, maar de wedergeboorte, maar de toe-eigening der belofte, maar de inlijving en opneming in de kerk en het lichaam van Christus, maar de gave van de Heilige Geest.” We hebben nog genoeg om over na te denken!
Boekinfo
Kostbaar en breekbaar. Zondag 1 in catechismuspreken door de eeuwen heen, W. Verboom; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2015; ISBN 978 90 2392 870 6; 287 blz.; € 19,90.