Verkiezingen worden lastige klus voor Irak
De meeste Iraakse politieke partijen kunnen slechts dromen van wat de sjiitische leider grootayatollah Ali al-Husseini al-Sistani onlangs voor elkaar kreeg: duizenden mensen mobiliseren. Al-Sistani riep op tot protest tegen de Amerikaanse plannen met Irak, waarna prompt massale betogingen volgden in Bagdad en Basra. Seculiere politici en partijen hopen alleen maar dat de grootayatollah, zoals hij zelf heeft toegezegd, buiten de politiek blijft.
Reeds bestaande politieke partijen in Irak krabbelen langzaam weer op uit het graf waartoe Saddam Hussein hen had veroordeeld. En hopen een plek te bemachtigen in de nieuw te vormen regering. Het is de vraag of zij kunnen opboksen tegen de toenemende macht van geestelijken als binnenkort verkiezingen worden gehouden, hoewel het steeds onzekerder wordt wanneer de machtsoverdracht plaatsvindt en of er dus ook echt binnenkort gestemd kan worden.
De seculiere beweging in Irak is verdeeld. Sommige groepen worden geleid door ex-bannelingen die door de bevolking gewantrouwd worden, andere door mensen die zich, na tientallen jaren oppressie van Saddam, nog maar net op het politieke toneel begeven. Onder politici en deskundigen is de algemene teneur waar het verkiezingen betreft dan ook: ja, maar nu nog even niet. „Ik denk niet dat de (seculiere) nationalisten een kans maken om te regeren”, zegt Abbas al-Jabiri van de kleine Arabische Socialistische Partij.
Voordat Saddams Ba’ath-partij in 1968 aan de macht kwam, voerden de sjiieten, die naar schatting 60 procent van de bevolking uitmaken, een meer seculier bewind en bestond er een scala aan nationalistische, communistische en pan-Arabische partijen. Onder Saddams regime werden die hardhandig de kop ingedrukt: leden werden geëxecuteerd, gevangengezet, verbannen of moesten onderduiken.
Er zijn sinds Saddams val inmiddels zo’n honderd politieke partijen gevormd, waarvan de meeste bestaan uit niet meer dan een klein kantoortje met een bord aan de deur en een wekelijks partijkrantje. Veel kleine partijen vormen coalities. De partijen die nu in de door de Amerikanen ingestelde bestuursraad zitten, zoals Ahmad Chalabi’s Iraakse Nationale Raad, staan er beter voor, omdat zij geld hebben. Daarentegen zijn ze niet populair vanwege hun samenwerking met de Amerikanen.
Oude politici proberen hun facties nieuw leven in te blazen, zoals al-Jabiri, die zijn Arabische Socialistische Partij in 1960 oprichtte. Zij komen terug in een wereld die radicaal anders is dan die van de jaren ’50 en ’60, toen de heersende ideologie eenheid onder de soennieten, sjiieten en Koerden was, onder de banier van Iraaks nationalisme. Al-Jabiri heeft het nog steeds liever niet over sjiieten, bij voorkeur noemt hij ze ”Arabieren uit het zuiden”.
Na een lange tijd van onderdrukking door de soennitische minderheid staan de sjiieten te trappelen om hun stem te laten horen. Dat er geen sterke nationalistische partijen bestaan, werkt in de hand dat mensen zich tot machtige geestelijken als al-Sistani wenden, erkent al-Jabiri.
Toch is het niet zo dat de sjiieten graag een geloofsfundamentalist aan de macht zien, stelt een andere politicus, Malik Duhan al-Hassan. Hij leidt de seculiere Onafhankelijkheidspartij. Sjiieten hebben een emotionele band met al-Sistani, maar als zij gaan stemmen zijn er veel meer zaken in het geding en kiezen zij voor een democratische staat voor alle Irakezen, aldus al-Hassan. Maar die zal er volgens hem niet zomaar komen. „De realiteit is dat het stap voor stap moet gebeuren.”