Kerkmusicus Klaas Bolt was een bescheiden klokkenluider
Klaas Bolt, organist van de Haarlemse Bavo, overleed 25 jaar geleden. Hij had een hart voor stoere gemeentezang, ambachtelijk orgelspel en oer-Hollandse improvisaties. Twee oud-leerlingen, organist Willem van Twillert en zangpedagoog Onno van Dijk, halen herinneringen op aan de markante kerkmusicus.
Willem van Twillert, organist in Amersfoort, kreeg tijdens zijn orgelstudie in Amsterdam, zo’n veertig jaar geleden, les van Klaas Bolt.
„Bolt gaf orgelbouwkunde en koraalimprovisatie voor het praktijkdiploma kerkmuziek. Na mijn conservatoriumstudie heb ik nog groepslessen stijlimprovisatie bij hem gevolgd. Het was een fantastische tijd, mede dankzij het Müllerorgel in de Bavo waar ik les op kreeg. Ook na mijn studie bleef ik daar komen. Ik zong in de door Bolt opgerichte cantorij en ging op zondag luisteren naar zijn spel. Daar heb ik zoete herinneringen aan. Bolt improviseerde veel. Als hij me van tevoren gesignaleerd had, verstopte hij soms een begroeting in een van zijn improvisaties: een dalende of stijgende chromatische notenreeks in de baspartij.”
In de mond
„Ik herinner me vooral het natuurlijke, het kernachtige van zijn spel. Wat hij deed, was functioneel. Bolt zou niet snel een versierde cantus firmus à la Buxtehude als voorspel doen. Dat vond hij te onduidelijk voor de gemeente. Hij wilde de mensen de melodie in de mond leggen. Soms had Bolt geen zin om te improviseren. Dat was dan duidelijk te horen. Dan speelde hij onder zijn niveau.
Bolt hield van stoere gemeentezang. Zijn orgelspel was enthousiasmerend. Zong de gemeente meerdere coupletten van een lied, dan speelde hij bij elk couplet een andere harmonisatie en bij het slotvers een tegenstem. Dan ging het Müllerorgel open. Bolt zei: Al die registers zitten er niet voor niks op. Als je hier een concert geeft, moet je de twee 32-voeten op het pedaal minimaal één keer laten horen. Er zijn mensen die hier misschien nooit meer komen.
Als mens was Bolt aimabel, gezellig. Hij hield niet van hiërarchie en liet zich behoorlijk kennen. Hoewel, soms had hij geen zin om te praten. Dan moest je zelf het gesprek gaande houden. Als je bij hem thuis kwam, bleek dat hij gewoon op kamers woonde. Je zat dan op z’n slaapkamer, tussen de boeken en de muziek. Bolt vroeg niet veel voor zichzelf. Hij was alleen gehecht aan z’n Saab en z’n huispijporgel. De laatste jaren van zijn leven had hij wel een eigen woning.
Bolt had niet veel op met de romantiek. Bij examens van orgelstudenten werd er weleens Reger gespeeld. Bolt ging dan onder het orgel zitten. Z’n oren stonden niet naar die muziek. Wat orgeltype betreft, vroeg hij zich af: Waarom klinken historische orgels bijna altijd beter dan nieuwe? Hij had daarover goede gesprekken met de orgelmakers Reil in Heerde. Die begrepen hem. Het leidde ertoe dat de firma Reil, op verzoek van Bolt, in Scheveningen een kopie bouwde van een historisch Schnitgerorgel. Dat baarde opzien. Bolt ging nogal eens tegen de gevestigde orde in. Hij was een soort klokkenluider.
Bolt was betrokken bij de restauratie van meer dan 200 historische orgels. Maar op de restauratie van zijn eigen orgel in de Bavo, in de jaren zestig, had hij geen invloed. Het instrument is eigendom van de stad Haarlem. De zeggenschap lag bij de toenmalige stadsorganisten Piet Kee en Albert de Klerk. Bolt was slechts kerkorganist van de Bavo. Dat verschil leidde er zelfs een keer toe dat een concertposter werd aangepast, omdat Kee, De Klerk en Bolt per ongeluk alle drie als stadsorganist waren aangekondigd. Later, bij de herintonatie van het Müllerorgel door Flentrop, heeft Bolt wel invloed gehad.
Bolt had soms aparte dingen. Hij maakte een lp op het orgel van de Der Aa-kerk in Groningen en liet expliciet op de hoes vermelden dat hij alleen met zijn tenen het pedaal bespeelde, niet met z’n hakken. Dat was historisch verantwoord, vond hij. Toen er een vacature kwam in de Martinikerk in Groningen, solliciteerde Bolt. Helaas voor hem werd Wim van Beek benoemd. In ieder geval werd duidelijk dat Bolt een echte Groninger was en bleef.”
Blokfluitles
Zangpedagoog Onno van Dijk in Amsterdam kreeg muziekles van Klaas Bolt, zo’n vijftig jaar geleden, op de gereformeerde kweekschool in de hoofdstad.
„Bolt leerde ons blokfluit spelen en gaf muzikale vorming. Ik herinner me hem als een docent die niet heel goed orde kon houden, hoewel we een muzikale klas waren. Wat Bolt ons ook maar voorhield, we zongen het vierstemmig, maar als het een stormachtige dag was, had hij grote moeite met de klas.
Bolt speelde niet alleen orgel, ook piano. We zongen ooit het lied van Hanna Lam en Wim ter Burg over de val van Jericho. Bolt begeleidde het op de piano en sloeg met z’n vuisten op het klavier, om het gekraak van de muur te laten horen. Hij glom van plezier, zo leuk vond hij het om zo’n liedje op te pimpen.
In de verte was Bolt familie van mij. Hij is in de oorlog zelfs ondergedoken geweest bij mijn grootouders. Die hadden in Hilversum een groothandel met een geheime kamer. Mijn zus kwam daar een keer onverwachts binnen en zag een man met muziek voor zich op tafel. Dat was Bolt. Hij zat te componeren. Niemand stelde vragen over zijn aanwezigheid, want het was bij mijn grootouders een komen en gaan van onderduikers.
Bolt kon ongelooflijk genieten. Dat zag je aan hem, dan straalde hij helemaal. Het omgekeerde trouwens ook. Als hij onze blokfluitles moest overhoren, zag je aan z’n gezicht dat zulke dingen z’n hart niet hadden. Verder was hij een bescheiden man, op het stotterige af. Ik heb nooit iemand gesproken die ruzie met hem heeft gehad.”
Niet jakkeren
„Charismatisch was Bolt zeker, maar toch minder dan sommige collega’s van hem, zoals Anton van der Horst, Simon C. Jansen en Maarten Kooy. Die rekruteerden alle zangers voor hun koren en cantorijen uit hun eigen netwerk. Dat lukte Bolt in Haarlem bij de Bavocantorij niet. Er waren geen hordes mensen die hem achterna reisden.
Grote betekenis heeft Bolt gehad voor de gemeentezang. Hij zei: De gemeente moet kunnen ademen, je moet niet lopen jakkeren. Dat snelle zingen was in zijn tijd wel gebruikelijk. Al die cantorijtjes dreven het tempo van de gemeentezang op. Bolt moest daar niets van hebben. Soms begeleidde hij ergens in het land samenzang op hele noten. Ook daar wist hij iets muzikaals van te maken door zijn fraaie harmonieën. Bolt was een originele man.”
Klaas Bolt
Klaas Roelof Bolt wordt geboren in 1927 in Appingedam. Zijn vader is onderwijzer, kerkorganist en koordirigent. Bolt krijgt orgelles van Johan van Meurs op het Arp Schnitgerorgel in de Der Aa-kerk in Groningen. Al op 19-jarige leeftijd wordt hij assistent-organist van de Martinikerk in Groningen. Hij bezoekt korte tijd de kweekschool, maar gaat daarna orgel studeren aan het conservatorium in Utrecht. Daar valt zijn improvisatietalent op.
In 1952 wordt Bolt de vaste bespeler van het beroemde Müllerorgel in de Haarlemse Bavo tijdens de zondagse kerkdiensten. Hij neemt improvisatielessen bij Cor Kee en wint in 1956 en 1957 het Internationaal Orgelimprovisatie Concours in Haarlem. Bolt geeft concerten, wordt docent aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam, verzorgt cursussen in de VS, Zweden en Finland, leidt orgeltochten, demonstreert zijn opvattingen over gemeentezangbegeleiding tijdens zangavonden en is betrokken bij de restauratie van vele historische orgels.
Bij alles wat hij doet, voelt Bolt zich kerkmusicus in hart en nieren. Er is een bescheiden aantal orgelwerken van hem beschikbaar, onder andere variaties over de Psalmen 43, 75 en 130. Het zijn postuum, door oud-leerling Dick Koomans genoteerde improvisaties.
Bolt overlijdt op 11 april 1990 in Haarlem, na een huwelijk van honderd dagen met de Duitse Margarethe Bartels. Hij ligt begraven in het Noord-Hollandse Driehuis.