Kastijding
Jesaja 1:18
„Komt dan en laat ons tezamen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.”
De Heere richt Zijn volk door kastijding. In deze wijze van richten komt openbaar dat Hij met Zijn volk twist. Dit richten is een Evangeliehandeling, in die zin dat het een artikel is in het verbond der genade, waarin bepaald is dat God Zijn volk zal afroepen van verkeerde wegen. Indien Mijn kinderen Mijn wet verlaten en in Mijn rechten niet wandelen, zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheden met plagen. Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen (Psalm 89). Als zij afwijken, kunnen zij niet aan slagen ontkomen.
Dit is een bepaling van het nieuwe verbond. Maar rechterlijk, of om voldoening te verkrijgen, kon Hij zo alleen richten met Christus. Wanneer Hij ziet dat Zijn volk slagen nodig heeft, moet Hij het kastijden, maar niet om voldoening van hen te verkrijgen, maar Hij kastijdt Zijn volk tot hun nut. „Wij weten dat degenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn” (Romeinen 8:28).
Hoewel het niet goed schijnt voor het tegenwoordige, toch zal het in hun verdere loop hun ten goede zijn, zoals de Schrift zegt: Alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde maar van droefheid te zijn. Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijn heiligheid zouden deelachtig worden (Hebreeën 12:10).
William Guthrie, predikant te Fenwick
(”In tijden van vervolging”, 1779)