In de tijd van Karl Barth ging slechts een enkeling serieus op hem in
Wat is dat toch met de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968), dat het bijna vijftig jaar na zijn dood nog lijkt alsof de echte beslissingen vallen rond zijn theologie en dat als je zijn naam noemt er meteen alarmbellen gaan rinkelen?
Bij de Duitse theoloog Bonhoeffer was dat tot eind vorige eeuw ook zo, maar die is inmiddels geaccepteerd, haast als ”een der onzen”. Waarom Barth niet?
Rond de 125e geboortedag van Barth heeft het blad Theologia Reformata in een themanummer aandacht gegeven aan deze belangrijkste theoloog van de 20e eeuw. Een van de artikelen was van de kerkhistoricus dr. C. M. van Driel. Hij schreef over de ontvangst die Barth bij theologen uit hervormd-gereformeerde en christelijke gereformeerde kring heeft gekregen tot aan de Tweede Wereldoorlog. Naderhand heeft hij in ditzelfde tijdschrift zijn verkenning voortgezet. In ”Het volk zonder applaus” zijn in totaal vier artikelen gebundeld en aangevuld met een inleiding, conclusies en een epiloog.
Van Driel brengt de receptie van Barth in hervormd-gereformeerde en christelijke gereformeerde kring in een plezierig leesbare schrijfstijl in beeld, zij het met af en toe een badinerende ondertoon. Hij heeft heel wat notulen en verslagen, kerkbladen en andere literatuur doorgewerkt om zijn gegevens boven water te krijgen. De indruk die overblijft is dat slechts een enkeling serieus op Barth inging. Velen meenden hem niet zelf te hoeven lezen om hem toch te vuur en te zwaard te bestrijden. Het versterkt de indruk dat Barth een groot gevaar vormde dat met alle geweld bestreden diende te worden.
Rond 1920 stond de gereformeerde theologie er bij onze oosterburen niet goed voor. Vanuit de Vrije Universiteit steunde men met substantiële subsidie de inrichting van een bijzondere leerstoel Reformierte Theologie in Göttingen. Toen als eerste hoogleraar op deze post de dan nog vrij onbekende Zwitserse dominee Karl Barth benoemd werd, ontving men hem met de nodige verwachtingen. Prof. H. Bouwman, toen verbonden aan de Theologische Hogeschool in Kampen, bezocht in 1923 een conferentie in Emden waar Barth sprak over het wezen en de opdracht van de gereformeerde leer. Thuisgekomen schreef hij dat het hem „een verkwikking des harten” was geweest.
Zo rond 1925 sloeg de twijfel toe. Het drong tot de gereformeerde theologie in ons land door dat Barth niet veel ophad met de idee van een christelijke cultuur, met bijbehorende politieke en maatschappelijke instituten. Bovendien trok de brede middenstroom van de Nederlandse Hervormde Kerk, waartegen de confessioneel gereformeerden zich afzetten, naar Barth toe. Had men zich in hem vergist en een adder aan de borst gekoesterd? Het zou niet meer goed komen.
Dr. Van Driel gaat niet in op de theologie van Barth zelf en evenmin op de wetenschappelijke theologische publicaties waarin met name hervormd-gereformeerde theologen er blijk van geven Barth gelezen en verwerkt te hebben. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de boeken van dr. S. Gerssen en de studie van prof. dr. C. Graafland over de verkiezing: ”Van Calvijn tot Barth”. Daaruit blijkt dat wie serieus systematische theologie wil beoefenen niet om Barth heen kan, ook niet als we forse kritiek op hem hebben.
In een tijd als de onze is er alle reden om opnieuw te kijken naar hoe hij na de Eerste Wereldoorlog is opgekomen voor God als de ”gans Andere” en gewezen heeft op de eigen kracht en betekenis van het Woord van God. Het spreekt vanzelf dat de theologie de fundamentele beslissingen die in zijn dogmatiek vallen tegen het licht van de Schrift houdt. Als we dat doen als ”leerjongeren van Christus” worden we geen ”dienstknechten van mensen”, wie het ook zijn, maar we doen waartoe we geroepen zijn: alle dingen te beproeven, om het goede te behouden.
Het volk zonder applaus. De receptie van Karl Barth in hervormd-gereformeerde en christelijk-gereformeerde kring, C. M. van Driel; uitg. De Vuurbaak, Barneveld, 2015; ISBN 978 90 5560 498 2; 180 blz.; € 19,90.