Stamouders gingen koning voor in Dordt
Als koning Willem-Alexander op 27 april de Grote Kerk in Dordrecht bezoekt, treedt hij in de voetsporen van het echtpaar waarvan hij in rechte lijn afstamt: Ernst Casimir, graaf van Nassau-Dietz, en diens echtgenote Sophie Hedwig, hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel.
In de monumentale Dordtse dom bevindt zich een gedenkraam waarin diverse belangrijke gebeurtenissen uit de protestantse geschiedenis van Nederland zijn afgebeeld. Behalve de Synode van Dordrecht van 1618-1619 zien we een avondmaalsviering uit de begintijd van de plaatselijke hervormde gemeente. Aan de tafel zit Willem van Oranje naast de predikant Johannes Lippius en ouderling Jan Canin, die vooral bekend werd als Bijbeldrukker.
De prins, opgegroeid in een luthers gezin in Dillenburg maar opgeleid aan het rooms-katholieke hof in Brussel, was omwille van de Nederlandse Opstand overgegaan tot het calvinisme. Hoewel hij al omstreeks 1570 in Heidelberg aan een gereformeerde avondmaalsviering had deelgenomen, deed hij dat in oktober 1573 voor het eerst als belijdend lidmaat. Ongetwijfeld gebeurde dat in de Waalse gemeente in Delft.
Willem van Oranje verbleef regelmatig in Dordrecht. Bij gelegenheid nam hij daar deel aan het avondmaal, volgens de kerkenraadsnotulen in elk geval op 21 maart 1574. Een jaar later vierde de prins in Dordrecht zijn huwelijk met Charlotte de Bourbon. Op 30 mei 1577 werd in de Grote Kerk hun tweede dochter Elisabeth gedoopt.
Afstamming
Willem van Oranje is de Vader des Vaderlands, maar niet de stamvader van ons vorstenhuis. Immers, zijn achterkleinzoon, stadhouder-koning Willem III, overleed in 1702 kinderloos. Een deel van de erfenis ging toen over op de Friese tak van het huis van Nassau. Sindsdien loopt er een rechte afstammingslijn van Jan de Oude, de broer van Willem de Zwijger, naar de rij van koningen en koninginnen die sinds 1813 aan het hoofd staan van de Nederlandse staat.
Jan de Oude had veel zonen, onder wie Willem Lodewijk en Ernst Casimir. De oudste was van 1584 tot 1620 stadhouder van Friesland. Samen met zijn neef, prins Maurits van Oranje, die als stadhouder van Holland ook het staatse leger aanvoerde, speelde Willem Lodewijk een belangrijke rol in de twisten tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Daarom staan beiden afgebeeld op het Dordtse gedenkraam, rondom twee hoofdrolspelers in het kerkelijke conflict: Johannes Bogerman, voorzitter van de synode, en Franciscus Gomarus, de theologische tegenspeler van Jacobus Arminius.
Bondgenoot
Zowel Maurits als Willem Lodewijk zal bij een bezoek aan Dordrecht best weleens in de Grote Kerk zijn geweest. We hebben daarover geen berichten zwart-op-wit. Dat ligt anders met Ernst Casimir en Sophie Hedwig. Zij waren op 6 mei 1619 aanwezig bij de presentatie van de Dordtse Leerregels.
Ernst Casimir was op dat moment 45 jaar oud, zijn vrouw 27. Hij had haar leren kennen toen ze nog amper 15 jaar was. Haar vader, hertog Hendrik Julius van Brunswijk-Wolfenbüttel, was een belangrijke protestantse vorst in Duitsland en trouw bondgenoot van de Nederlandse Republiek. In 1606 kreeg Ernst Casimir de leiding over een militaire expeditie om de hertog te helpen tegen een aanval van rooms-katholieken zijde. In die tijd viel zijn oog op Sophie Hedwig. Ze trouwden in 1607 en vestigden zich in Arnhem. Ze kregen negen kinderen, van wie alleen de zonen Hendrik Casimir en Willem Frederik volwassen zouden worden.
In de wachtkamer
Zolang zijn broer Willem Lodewijk stadhouder was, zat Ernst Casimir in de wachtkamer van de macht, net als zijn jongere neef Frederik Hendrik, die ooit zijn broer Maurits zou opvolgen. Tijdens de Bestandstwisten kozen beiden voorzichtig positie in de politieke en kerkelijke verwikkelingen. Daarbij stond Ernst Casimir duidelijk het dichtst bij de contraremonstrantse koers van Maurits, dichter ook dan zijn eigen broer Willem Lodewijk.
In 1618 hielp Ernst Casimir bij het ontwapenen van burgersoldaten in dienst van remonstrantsgezinde stadsbesturen. Kort daarna gaven de Staten-Generaal groen licht voor een nationale synode. Terwijl de gearresteerde raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt aan de Haagse Kneuterdijk op zijn vonnis wachtte, vergaderden zo’n 125 politici, predikanten en professoren in de Dordtse Kloveniersdoelen om een oordeel te vellen over de leergeschillen.
Overwinning
Eind april 1619 was het zover. De Vijf Artikelen tegen de Remonstranten werden ondertekend. De Staten-Generaal vonden dat deze Dordtse Leerregels openlijk moesten worden afgekondigd. Daarom werd er een publieke bijeenkomst uitgeroepen als teken van overwinning van de rechtzinnigheid op de arminiaanse dwaling en van de republikeinse eendracht op de burgerlijke ongehoorzaamheid.
Op maandag 6 mei zag het ’s morgens vroeg al zwart van de mensen. Bij de Kloveniersdoelen zette de stoet van synodeleden zich in beweging richting de Grote Kerk. Twee aan twee liepen ze door de Voorstraat. Eerst de politieken, daarna voorzitter Bogerman en de Engelse bisschop Carleton, de buitenlandse afgevaardigden, de Nederlandse moderamenleden en theologiehoogleraren, ten slotte de kerkelijke ambtsdragers. Ter hoogte van het raadhuis voegden de stadsbestuurders zich in de rij.
Helemaal vooraan reden twee koetsen voor de enkele dames. Onder hen waren Sophie-Hedwig, drie maanden tevoren bevallen van een gezonde zoon, en Margaretha van Daun, de echtgenote van Walraven van Brederode, die in de synode de Hollandse ridderschap vertegenwoordigde.
Verdwenen
In de Grote Kerk waren voor de hoge gasten mooie plaatsen gereserveerd, wellicht de magistraatsbanken tegenover de preekstoel. De synodeleden namen plaats in het koor. Daar stonden de schitterende banken die nog in 1540 waren geplaatst voor de kanunniken van het grafelijk kapittel, in de tijd dat de rooms-katholieke keizer Karel V over de Nederlanden heerste en de Dordtse stadsbestuurders tot zijn trouwste onderdanen behoorden.
Destijds prijkte in het koor ook het hoogaltaar en stond de kerk vol met kleine altaren en beelden. Sinds 1572, toen de katholieke eredienst werd afgeschaft, waren die allemaal verdwenen. De oude preekstoel –die zich nu in de Dordtse Augustijnenkerk bevindt– was vervangen door een nieuwe, die inmiddels tot het interieur van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Oudewater behoort. Uit de rooms-katholieke tijd stamde, behalve de nog steeds aanwezige koorbanken, ook het transeptorgel. Het werd bespeeld door Henderick Jansz. Speuy, toen al bekend als componist van psalmbewerkingen.
Rijke roomse leven
De kerk stroomde vol met nieuwsgierige Dordtenaren. De ouderen onder hen hadden de kanunniken nog horen zingen, de pastoors horen preken, de feestelijke processies in de stad nog meegemaakt. Dat ”rijke roomse leven” leek voorgoed voorbij. Hun jongere stadgenoten waren al gewend aan de gereformeerde gang van zaken. Vandaag waren mensen van heinde en verre naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk gekomen om getuige te zijn van het zelfbewustzijn van de nieuwe staat en de protestantse kerk.
De opeengepakte menigte hield de adem in, de organist stopte met spelen. Voorzitter Bogerman beklom de speciale katheder die bij het koor was opgebouwd. Hij sprak een langdurig gebed uit en legde aan het volk uit wat er ging gebeuren. Daarna begon scriba Sebastiaan Damman de Leerregels voor te lezen. Toen zijn stem al na één artikel hees werd, nam zijn collega Festus Hommius het over. Tussendoor hielden de diakenen een collecte voor de armen. Ook Ernst Casimir en Sophie Hedwig zullen een duit in het zakje hebben gedaan.
Bogerman sloot de bijeenkomst af met een gebed. Speuy begon weer te spelen. De stoet stelde zich op om terug te schrijden naar de Kloveniersdoelen. De kerkgangers keerden huiswaarts. De torenklok had het middaguur allang geslagen.
Op het schavot
Die week wachtte de synodeleden nog een vorstelijke maaltijd, aangeboden door de Dordtse burgemeesters. De buitenlandse afgevaardigden namen hartroerend afscheid. Sommigen onder hen reisden door naar Den Haag om nog aanwezig te zijn bij een treurig schouwspel in de Nederlandse geschiedenis. Op maandagmorgen 13 mei 1619, precies een week na de dag van de Dordtse Leerregels, viel op het Binnenhof het hoofd van Oldenbarnevelt op het schavot. In diezelfde ochtend werd in de Kloveniersdoelen de synode heropend. De Nederlandse afgevaardigden hadden nog een paar weken nodig voor het opstellen van de Dordtse Kerkorde.
Ernst Casimir, die in 1620 stadhouder van Friesland werd, heeft de eer van de synode altijd hoog gehouden. De vrome Sophie Hedwig deed dat evenzeer en op haar eigen manier. Toen zij in 1621 met Frederik van de Palts, de uit Bohemen gevluchte zogeheten Winterkoning, het Amsterdamse tuchthuis bezocht, aanschouwde zij twee gedetineerde remonstrantse predikanten. Oproerkraaiers noemde ze hen, „haar oploopentheit te veel toegevende” (te veel toegevend aan haar opvliegendheid), aldus een ooggetuige.
„Eine mannliche Seele wohnte in dieser Frau” (In deze vrouw huisde een mannelijke ziel), beweerde men in Nassau-Dietz over hertogin Sophie Hedwig. Koningin Máxima kan zich wat dat betreft met haar meten. En koning Willem-Alexander zal ongetwijfeld eerbied koesteren voor de militaire statuur van Ernst Casimir, die in 1632 sneuvelde bij Roermond. Bij zijn verjaardagsbezoek aan Dordrecht mag hij eraan worden herinnerd dat zijn bloedeigen voorouders bijna 400 jaar geleden te gast waren in de synodestad van Nederland.