Alle beetjes helpen voor erkenning Armeense genocide
De vorige week aangenomen motie over Turkije en Armenië heeft wel degelijk nut, reageren Joël Voordewind en Shamir Ceuleers.
In het hoofdredactioneel commentaar van RD 10-4 wordt enigszins teleurgesteld geconstateerd dat de motie-Voordewind c.s. aangaande de Armeense genocide, die afgelopen donderdag werd aangenomen, veel afweek van de motie die eerder door de ChristenUnie werd ingediend. Eerst riepen we ertoe op niet langer over de „kwestie” van de Armeense genocide te spreken, maar volmondig te erkennen dat die een feit is, en nu volstaan we met de oproep de Turkse regering te blijven oproepen om de toenadering tot Armenië een nieuwe impuls te geven.
Terecht constateert de hoofdredacteur dat de Armeense genocide zelfs na honderd jaar voor de nodige opschudding zorgt in de Haagse arena. Voor de ChristenUniefractie was uiteindelijk maar één vraag van doorslaggevend belang: wordt er met de motie, zoals deze uiteindelijk is ingediend, vooruitgang geboekt in de discussie rond de erkenning van de Armeense genocide? Die vraag hebben we voluit positief kunnen beantwoorden.
Nihil
Op 21 december 2004 werd Kamerbreed de motie-Rouvoet c.s. aangenomen. Door deze motie werd voor het eerst de Armeense genocide door Nederland erkend. Door Turkije, als opvolger van het Ottomaanse Rijk destijds verantwoordelijk voor de genocide, werd hier allesbehalve positief op gereageerd. Mede onder druk van dit land, een belangrijke handelspartner en NAVO-bondgenoot, spraken de opvolgende kabinetten slechts over „de kwestie van de Armeense genocide” en nooit direct over de genocide zelf. Anno 2015 herdenken we dat het inmiddels honderd jaar geleden is dat er circa 1,5 miljoen Armeniërs, Assyriërs, Pontische Grieken en Arameeërs bewust en stelselmatig door de Ottomanen de dood zijn ingejaagd. Dat is geen kwestie, maar de harde realiteit die door elke zichzelf respecterend historicus volmondig wordt erkend. Het zou de heren Kuzu en Öztürk sieren als ze ook met die waarheid in het reine komen.
Tijdens het plenair overleg met minister Koenders is hier uitvoerig over gesproken. Toen werd duidelijk dat de regering niet van plan was om over een genocide te spreken. Ook de coalitiepartijen zouden de regering hiertoe niet dwingen. De motie die we als ChristenUniefractie in eerste instantie hebben ingediend, waarin de regering werd verzocht om niet langer te spreken over een kwestie maar over de genocide van 1915, was dan ook kansloos. Het eindresultaat is dan nihil, behalve het maken van een partijpolitiek statement. Het is duidelijk, maar desondanks teleurstellend dat de PVV daar een andere keuze in heeft gemaakt. De noodzaak om een doorbraak te forceren was echter onverminderd groot. Sinds de motie-Rouvoet c.s. uit 2004 zaaiden de opeenvolgende kabinetten twijfel over hun houding en werd elk initiatief van de Kamer simpelweg verworpen. Hierdoor ontstond er twijfel bij de Armeense gemeenschap over de vraag of Nederland de genocide nog wel durfde te erkennen. Dat is pijnlijk en onverteerbaar, zeker bij de honderdste herdenking van de genocide.
Winst
De winst van de motie die vorige week werd aangenomen is tweeledig. De motie spreekt tweemaal over de Armeense genocide (en dus niet over een kwestie) van 1915 en maakt bovendien melding van de andere groeperingen die ook in de genocide zijn omgekomen: de Assyriërs, de Pontische Grieken en de Arameeërs. Dat laatste is winst ten opzichte van de motie uit 2004, die daar nog geen melding van maakte. Daarnaast legt de motie de verantwoordelijkheid bij Turkije neer om werk te maken van de erkenning van de Armeense genocide. Dat is de enige weg naar verzoening en herstel in de relatie tussen twee volkeren die al honderd jaar op zich laat wachten.
Is dit het eindstation? Absoluut niet. Na de mijlpaal van de motie-Rouvoet van 2004 is dit echter de enige positieve stap in de juiste richting die sindsdien is gemaakt. Daarin tellen we onze zegeningen. Met de aangenomen motie-Voordewind c.s. van vorige week in de hand hebben we in ieder geval de mogelijkheid om hiermee verder te gaan. Als ChristenUniefractie zullen we niet eerder rusten totdat Nederland niet langer refereert aan een kwestie en Turkije als opvolger van het Ottomaanse Rijk in het reine komt met zijn eigen verleden. Dat zien wij niet alleen als onze politieke missie, het is voor ons als christenpolitici ook onze Bijbelse opdracht om als vredestichters te werk te gaan.
De auteurs zijn respectievelijk Kamerlid en beleidsmedewerker namens de ChristenUniefractie.