Lente? Daar komen de lammetjes!
Lentetijd, lammetjestijd. Nog even en de jonge, wollige dieren dartelen weer overal in de wei. Wandelaars genieten ervan. Maar de toekomst van professionele schapenhouders ziet er minder zonnig uit.
De afgelopen weken moest Jan Driessen (60) soms vier of vijf keer per nacht zijn bed uit. Op topdagen lammerden meer dan twintig schapen. „Je moet erbij zijn, elk lam dat dood gaat is een verliespost”, zegt de schapenhouder uit Tollebeek, een polderdorp halverwege Urk en Emmeloord.
De grootste drukte is nu achter de rug. De stagiair die hem een tijdje geholpen heeft, is vertrokken. Driessen kan het werk wel weer alleen aan. Assisteren bij geboortes, krachtvoer en kuilgras voeren, hokken opstrooien en vooral veelvuldig controleren. Produceert die ooi (moederschaap) wel melk genoeg voor haar twee jongen? En drinkt dat lammetje, dat bij z’n moeder is weggehaald, al zelfstandig aan de lammerbar?
Sommige schapen hebben een teken op de rug, aangebracht met een merkstift. Geheimtaal van de boer. „Deze heeft een drieling gehad, die andere heeft problemen met de uier en die daar verderop is gust gebleven.” Gust wil zeggen dat het dier niet in verwachting is geraakt. Zo’n schaap is niet geschikt voor de fokkerij en eindigt binnenkort in het slachthuis.
Dat is ook de bestemming van verreweg de meeste lammetjes, ondanks de tedere gevoelens die ze opwekken bij de „burgers.” Een professionele schapenhouder is gewoon ondernemer: er moet brood op de plank komen. En dat komt er alleen door dieren „voor het vlees” te verkopen. En de wol dan? „Voor de wol kan ik mijn schapen precies laten scheren”, zegt Driessen.
De romantiek van de herder op de grote stille heide is hier in Tollebeek ver weg. Zolang het gras buiten nog niet groeit lopen de schapen en de lammetjes in twee grote stallen, op een strobed. Verplaatsbare hekken verdelen de kudde in kleine groepjes, zodat de moederdieren aan hun pasgeboren jongen kunnen wennen.
Een afgeschut hoekje met kleine hokjes is bestemd voor de potlammetjes, beestjes die niet door hun eigen moeder worden grootgebracht. Omdat moeder geen melk genoeg geeft, misschien wel kort na de geboorte aan complicaties is doodgegaan. Of omdat ze meer dan twee jongen ter wereld bracht: die zouden een robbertje moeten vechten om de twee spenen van moeder, waarbij natuurlijk de sterkste altijd als eerste aan de beurt zijn om te drinken.
In elk hokje zitten zes van deze potlammetjes. Boven de dieren hangt een lamp, die voor de nodige warmte zorgt. Aan het hek hangt een emmer met –natuurlijk– zes spenen. Drie keer per dag vult Driessen deze lammerbar met warme kunstmelk. Sommige pasgeboren lammetjes geeft hij de fles. „Die moeten nog leren drinken.” De oudere potlammeren zitten in een grotere groep, met meer emmers. Als ze 10 kilo wegen, worden ze gespeend, want melkpoeder is duur.
Driessen heeft 300 fokschapen, die gemiddeld 1,9 lam ter wereld brengen. „Gewone boerenschapen, grote, ruime schapen die gemakkelijk aflammen. Geen luxe texelaars met van die dikke koppen; die moet je te vaak met een keizersnee halen, dat kost 150 euro.”
Vorig jaar had de Tollebeker nog 400 fokschapen, tien jaar geleden 700. Maar er kwamen steeds meer regels die de bedrijfsvoering belemmerden en sowieso extra geld kostten. De mestwetgeving, de identificatie- en registratieplicht, elektronische oormerken. In 2006 werd de ooipremie –een subsidie op het houden van schapen– losgekoppeld van de dieren en als inkomenstoeslag ”op het land gelegd”. Het nieuwe Europees Landbouwbeleid voorziet in een afbouw. „Ik krijg nu nog 1000 euro per hectare, over vier jaar is dat nog maar 400 euro”, zegt Driessen.
De boer, die naast schapenhouder ook nog veehandelaar is, heeft weinig land. De huiskavel meet slechts 5 hectare, elders huurt hij nog een paar hectare bij en dan nog heeft hij te weinig grond om alle mest kwijt te kunnen. Het overschot moet afgevoerd, met toebetaling van 10 euro per ton.
Al met al is de schapenhouderij geen vetpot. De sector heeft een imago van hard werken en matig verdienen. Steeds meer boeren geven er de brui aan (zie kader: ”Steeds minder schapen”).
Slachtrijpe dieren brengen pakweg 110 tot 120 euro per stuk op, ongeveer evenveel als dertig jaar geleden. Wel trekken de prijzen wat aan, omdat er steeds minder schapen komen. Terwijl de vraag er zeker is, dankzij de islamitische medelanders. Het offerfeest bijvoorbeeld, dat dit jaar in september valt, is het beste moment om slachtrijpe rammen (mannetjesschapen) te verkopen. „Dan is de prijs het hoogst.” Ooitjes en oude schapen, die niet meer voor de fokkerij geschikt zijn, gaan in de herfst of het voorjaar weg.
Driessen doet zijn schapen, oud en jong, over een paar weken naar buiten, als de grasgroei op gang komt. Tot september lopen de dieren op de huiskavel en worden ze bijgevoerd. Voor dat laatste betrekt Driessen goedkope restproducten van akkerbouwers uit de omgeving, zoals uitgesorteerde aardappelen. Vanaf september krijgen de schapen volop gras. Ze lopen dan tot maart op akkerland in de omgeving dat na de oogst van het gewas met een zogeheten groenbemester is ingezaaid. Voor de boer is dat de rustigste tijd. Zeker als de winter zacht is, kunnen de dieren tot vlak voor de lammerperiode, die half maart begint, buiten blijven.
Landbouwgrond kopen of pachten voor de schapenhouderij kan niet uit, verzekert Driessen. „Je moet het geluk hebben dat je een stuk dijk of een natuurgebied kunt krijgen.” En daarvoor zijn er veel kapers op de kust.
Steeds minder schapen
Volgens statistiekbureau CBS is het aantal schapen in Nederland sinds 2006 –het jaar waarin de ooipremie werd omgezet naar een inkomenstoeslag– gedaald van bijna 1,4 miljoen naar minder dan 1 miljoen in 2014. Van schaalvergroting is geen sprake: het aantal bedrijven met schapen daalt al sinds 2000. Toen waren het er ruim 17.500, vorig jaar nog ongeveer 12.000. Het gemiddelde aantal dieren per bedrijf is 80. Schapen zijn belangrijk voor natuur- en landschapsbeheer: al grazend voorkomen ze dat open gebieden in bos veranderen. De dieren worden vooral gehouden voor het vlees, ook wel voor de melkproductie. Vaak hebben schapenhouders nog een andere tak onder hun bedrijf, bijvoorbeeld toerisme.