Tegen het militante modernisme
Critici mogen het achterlijk noemen, maar Naima Azough (31) is overtuigd moslim. Ze dient Allah, niet uit angst, ook niet om een schouderklopje, maar „om niet.” Die overtuiging neemt ze mee als ze binnenkort haar rentree maakt in de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks. „Ik belichaam het tegendeel van Hirsi Ali en het militante modernisme”, geeft ze aan. „In Nederland bestaat er blindheid voor de realiteit van religie.”
Stel nu eens dat ze gewoon in Marokko was gebleven. Dat haar moeder haar niet al op haar derde had meegenomen naar vader in Rotterdam, waar hij werkte in de haven. Dan had ze nu nog steeds in Asdif gewoond, dat zuidelijk gelegen boerendorpje van het bergvolk Sleuh, misschien wel te vergelijken met de Friezen in Nederland. „Dan had ik al wel vier kinderen gehad. En had ik heel hard moeten werken om het leven een beetje dragelijk te houden.”
Op haar plastic muiltjes had ze takkenbossen moeten halen om er eten op te koken. Haar opleiding had ze genoten op de koranschool, waar veel Marokkaanse plattelandskinderen tot hun twaalfde heengaan. „Het leven zou simpeler zijn geweest, vanzelfsprekender. Misschien niet gelukkiger, maar wel zekerder. Ik zou het hebben genomen zoals het er is, bepaald door de natuur, het vee en de traditie. Dat kan verstikkend zijn, maar ook prettig. Vaster, in elk geval. Soms veiliger. Geborgen.”
Ook nu neemt Azough het leven zoals het is. „Ik ga niet zitten klagen. Ook geen romantisch beeld ophangen van hoe het daar zou zijn. De kloof tussen arm en rijk is er gigantisch, voor velen is het bittere armoede.” Of haar vader er achteraf beter aan gedaan had op zijn zeventiende gewoon in Marokko te blijven, durft ze niet te zeggen. „Onder Marokkanen gelooft men in lotsbestemming. Je moet gewoon je lot aanvaarden. Je bent als mens tenslotte maar een pion in het hele bestaan.”
Maar inderdaad, ze mijmert er nog wel eens over. Dat begon op haar vijftiende. Ze was toen een poosje terug in Marokko, omdat het niet goed ging met opa en oma. „Het klinkt misschien dramatisch, maar toen besefte ik dat ik voor altijd enigszins verscheurd zal zijn. De vaste ankers ontbreken, die moet je zelf creëren. En hoezeer ik ook van mijn familie en mijn herkomstland houd, ik zal er toch altijd, in elk geval voor een deel, een vreemde zijn. De weg terug, die is er niet.”
Wat resteert, zijn slechts herinneringen, die met de verhalen van vader en moeder een „onontwarbare kluwen” vormen. Bepaalde geuren, gedachteflitsen. „Een flesje olijfolie, waarmee mijn moeder ons haar aan het kammen was, viel om op het tapijt. Dat was een ramp, aan dat tapijt had ze maanden gewerkt.” De vliegreis naar Nederland kan ze terughalen, de aankomst op Schiphol niet. Het huis in Rotterdam weer wel. „Heel klein, geen douche of wat, en best ook wel een beetje koud.”
Dat was de Tarwewijk. Vlak bij de Millinxbuurt, anno 2003 veelvuldig in het nieuws als zwarte wijk met veel criminaliteit. „Toen was het nog een heel rustige wijk”, vertelt Azough. „Er woonden veel Nederlanders, maar ook een groeiende groep allochtonen. Ik zat op een lagere school waarvan toen al zeker een kwart tot eenderde Antilliaans, Turks of Chinees was. Wel was ik altijd de enige Marokkaanse. Ook op de middelbare school. Dat gaf best een eenzame positie.”
Een verwarrende positie ook. Aan de ene kant was ze gewoon een Nederlands meisje. Het woord integratie kende ze niet -„daar had nog niemand het over”- en op school ging het goed. „Ik las veel. Echte Hollandse meisjesboeken, die ik meekreeg van school. Ik groeide op met Guus Kuijer, met Annie M. G. Schmidt. Via tv en krant volgde ik de maatschappelijke ontwikkelingen op de voet. Premier Lubbers was me bij wijze van spreken net zo eigen als koning Hassan.”
Toch bleef ze tegelijkertijd de Marokkaanse die opgroeide in Rotterdam, de eenling, de allochtoon. „Het liep door elkaar, ik was het allebei. Dat bleef ook zo. Ik was altijd anders dan de gemiddelde in de groep. Zag er anders uit. Moest me altijd bewijzen. Kon ook niet overal aan meedoen. Voor mij was het uitgesloten om tot laat in de avond met vriendjes op stap te zijn. Dat paste niet bij m’n islamitische opvoeding. Mijn vader en moeder waren behoorlijk streng.”
Andere kinderen toonden zich ook niet te beroerd om haar zo nu en dan aan haar afkomst te herinneren. Azough herinnert zich een schoolquiz die ze glansrijk won. „Ik kreeg zowel de wekker als de marsreep. Stelde niks voor! Maar ik kreeg wel van twee klasgenoten het advies om terug te gaan naar Marokko. Natuurlijk kwetste dat. Je kon op straat ook nageroepen worden. Al heb ik daar geen trauma aan overgehouden. De gereformeerde en katholieke meisjes scholden elkaar tenslotte ook uit.”
Gereformeerden, daar had je er in die tijd nog heel wat van in Rotterdam. Als ze naar school liep, kwam Azough ze tegen op het Zuidplein. Bij haarzelf op de hoek, aan het Mijnsherenplein, stond een „bekende zwartekousenkerk” (de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Zuid, PvO). ’s Zondags stonden de straten er vol geparkeerde auto’s en liepen er donkergeklede mannen en vrouwen met hoedjes. „Daardoor wist ik al vroeg dat het geloof wel degelijk een rol speelt in deze samenleving.”
Studeren wilde Azough in Antwerpen. Dat ging niet zonder strijd. Op kamers gaan gold als hoogst ongepast voor alleenstaande Marokkaanse meisjes. „M’n ouders waren er faliekant op tegen. Zoiets was ongehoord, dat deed je niet. Ik bezorgde hen mogelijk gezichtsverlies bij de hele gemeenschap. Wie weet wat er met me kon gebeuren? Binnen de kortste keren kon ik zwanger thuiskomen. Dat was voor mijn ouders heel moeilijk.”
Met een „ijzeren wil” hield Azough echter aan haar eindje vast. Uiteindelijk kreeg ze haar vader zelfs mee naar Antwerpen om een kamer uit te zoeken. Ze studeerde er Engels en Duits, met als bijvak Arabisch. Haar ouders waren „heel trots”, al had ze wat hen betreft ook op haar zestiende mogen gaan werken.
Waarom ging het zo goed met u, terwijl veel andere Marokkaanse jongeren in problemen kwamen?
„Vooral jongens kregen problemen. Met Marokkaanse meisjes gaat het nog relatief goed. Wij zijn vooral door onze moeders erg gestimuleerd om te gaan studeren, om de opleiding af te maken of om een baan te zoeken. Zelf waren zij in financieel-economisch opzicht vaak helemaal afhankelijk van hun man. Daar wilden ze ons voor behoeden. De meisjes willen het zelf ook. Niet alleen omdat het bevrediging geeft, maar ook omdat het een adempauze creëert voor het huwelijk.”
Wat ging er dan mis met de jongens?
„Er speelt heel veel mee, maar belangrijk is dat ze goede voorbeelden missen. Hun vaders zitten thuis op de bank. Kijken vooral de laatste tien jaar via de satelliet naar Arabische televisiekanalen. Spelen geen rol meer in de Nederlandse samenleving. Wat doen die jongens? Ze gaan de straat op. Thuis hebben ze meestal geen eigen kamer. Het is voor een deel ook een sociaal-economische kwestie.
Eenmaal op straat heb je geen sociale controle meer. Er ontstaat een groepscultuur waarin het stoer is om elkaar uit te schelden, om vandalisme te plegen en rottigheid uit te halen. En houd ze op straat in Rotterdam maar eens weg bij de softdrugs. Dat lukt misschien in Drenthe, waar nauwelijks coffeeshops zijn. Maar niet in Rotterdam.”
Is het waar dat er in allochtone gezinnen minder liefde is?
„Onzin. Alsof ouderliefde niet universeel is. Het gaat om de manier waarop men denkt die liefde te moeten uiten. Sommige ouders denken dat ze er verstandig aan doen er almaar flink de knoet overheen te halen. Ze communiceren nauwelijks met elkaar, laat staan met de kinderen. Zij snappen de wereld van hun kinderen niet, vinden die bedreigend. Maar ook de omstandigheden spelen mee. Ik zou wel eens willen zien hoe het was gegaan als al die migranten al in de jaren vijftig waren gekomen, toen gezin, kerk en staat nog onomstotelijk waren. Nu zijn ze op een totaal ongunstig moment gekomen. De maatschappij stond in de jaren ’60 en ’70 op z’n kop, voor de Nederlanders zelf was het al verschrikkelijk moeilijk.”
Tijdens haar studie in Antwerpen raakte Azough, mede door een Arabisch geschrift dat ze in het Nederlands moest vertalen, geïnteresseerd in haar islamitische wortels. „Voordien dacht ik eigenlijk dat het niets voor mij zou zijn. Zoals de mensen om mij heen het beleefden, zo wilde ik het niet. Maar ik vond dat ik de beslissing om al dan niet te geloven wel met kennis van zaken moest maken. Daarom ging ik de bronnen te bestuderen: de koran, het leven van de profeet, allerlei boeken over de islam. Dat leidde ertoe dat ik me er nu niet meer van kan losmaken.”
Welke rol speelt de islam in uw leven?
„Het is een deel van wie ik ben. Dat uit zich in kleine dingetjes. Ik kan geen brood weggooien, maar geef het aan de eendjes. Ik volg bijvoorbeeld de reinheidsrituelen. Ik ben geen reguliere moskeebezoeker, maar als ik er op het offerfeest en suikerfeest ben, ervaar ik gemeenschapszin en vreugde. Het geloof is een bron van vreugde.”
Is het een leefwijze of een godsdienst?
„Voor mij een godsdienst. Ik geloof er absoluut in. Maar wel in die zin dat het iets is tussen mij en Allah. Waar ik geen boodschap aan heb, is aan bewegingen van orthodoxie die mij vertellen hoe ik de dingen moet zien. Wezenlijk is dat je de koran zelf leest en leert begrijpen. Er is in de islam geen intermediair, je bent zelf verantwoordelijk. Het zelf lezen is ook in het christendom een belangrijke revolutie geweest. In het protestantisme gingen mensen weer zelf de Bijbel lezen. Ik ben misschien wel een beetje een islamitische protestant.”
U houdt de vijf zuilen van de islam?
„Die maken onderdeel uit van de religie.”
Dan gaat u dus een keer op bedevaart naar Mekka.
„Ja. Mijn ouders zijn net de afgelopen maand gegaan. Ik zie de hadj, de reis naar Mekka, als een mijlpaal tussen de volwassenheid en wat er na de volwassenheid komt. Je kinderen zijn opgegroeid en de vraag is hoe je de rest van het leven inkleedt. Hoe leef je toe naar je dood? Dat is voor mij waar die pelgrimsreis over gaat.”
U vast ook?
„Ik houd de ramadan.”
U geeft 2,5 procent van uw inkomsten aan de armen?
„Minimaal.”
U belijdt uw geloof?
„Dat hoort er allemaal bij. Maar wel op mijn manier. Ik heb geen godsbeeld waarbij God een soort zeden- of gedragsinspecteur is. Dat is veel te klein. Ik zoek geen externe macht die mijn leven disciplineert, zodat ik doe wat goed is. Voor mij gaat het veel meer om ”om niet”. Ik wil ”om niet” geloven, zonder daar een tegenprestatie voor te verwachten. Zonder te verwachten dat God mij een schouderklopje geeft.”
Bidt u ook?
„Regelmatig, niet elke dag. Dus ook niet vijf keer per dag. Ik vind dat je zoiets voor jezelf moet vaststellen. Daar heeft een ander niet over te oordelen. Soms hoor je: die doet niet aan de ramadan, dat is een slechte moslim. Zulke uitspraken haat ik. Wie ben jij om dat te zeggen? Ik heb niks met mensen die zich aanmeten dat zij het oordeel mogen uitspreken. Daar zijn wij veel te nietig voor.”
Zitten er in de islam elementen die iets slechts in mensen bovenroepen?
„Je doelt op terreurdaden? Ik denk dat elke religie, elke ideologie ook, voor mensen een inspiratiebron tot het goede maar ook tot het slechte kan zijn. Als mensen kwaad willen, kunnen ze in elke religie of ideologie wel een legitimatie vinden. Wat mij betreft volkomen ten onrechte. Ik kan de islam niet zien als religie die aanzet tot haat of geweld. Als het wel zo was, zou ik de eerste zijn om het af te zweren.”
Er staan in de koran toch passages die kunnen aanzetten tot een negatieve houding tegenover Joden en christenen? <?i>
„O ja. Net als de Bijbel is de koran ontstaan in een bepaalde tijd, in een bepaald klimaat. Daarom wil ik ook een pleidooi houden voor die stroming in de islam die een contextualisering van de koran bepleit. Wat een stroming als de wahabieten uit Saudi-Arabië predikt, is heel slecht. Ze rukken alles uit de context en ondermijnen elke vorm van lokale islam. Alle volksislam is taboe.”
Een martelaar gaat meteen naar het hiernamaals en heeft vele maagden tot zijn deel. Dat kan toch uitnodigen tot zelfmoordacties?
„Ik kan me voorstellen dat een Palestijnse zelfmoordenaar in de koran een legitimatie vindt om zich op te offeren. Maar het probleem zit veel dieper. Vijftien tot twintig jaar geleden had je die zelfmoordaanslagen nog niet. Er is dus meer aan de hand dan alleen die koranische verzen. Het gaat in essentie om wanhoop en armoede, veroorzaakt door Israëlische staatsterreur. Ik keur het af, laat dat duidelijk zijn. Het afschuwelijke is dat ze onschuldige mensen meenemen in hun val. Je kunt nooit goedkeuren dat er kinderen, vrouwen, onschuldige burgers vallen, hoe begrijpelijk de context ook is. Maar de islam speelt slechts een bijkomende rol, het is niet de verklarende oorzaak.”
Toen Azough vanuit Antwerpen terugkeerde in Nederland, viel haar ineens de grote afkeer van religie op. „De meeste mensen kunnen zich hier nauwelijks voorstellen dat je nog gelooft. Dat je dat alleen al zou wíllen! Als je ooit in aanraking bent gekomen met modern, logisch wetenschappelijk denken, dat je jezelf dan nog zou willen hechten aan iets dat zo ouderwets en achterhaald zou zijn. In dat soort denken is Nederland in West-Europa koploper. Veel meer nog dan België.”
Datzelfde „militante modernisme”, zoals ze het noemt, kwam Azough tegen in de politiek, nadat ze op 26 mei 2002 kamerlid voor GroenLinks was geworden. Bij VVD’ers als rechtsfilosoof Paul Cliteur en kamerlid Ayaan Hirsi Ali. Ook bij al die andere politici die de islam met Pim Fortuyn beschouwen als hinderpaal voor integratie en vinden dat geloven maar dwaasheid is. „Waarbij ze zomaar voorbijgaan aan het feit dat voor verreweg de meeste mensen op deze wereld religie nog altijd ongelofelijk belangrijk is.”
„Als we de scheiding tussen kerk en staat steunen, moeten we de religies ook met rust laten”, luidt Azoughs tegengeluid. „Echte misstanden moet je natuurlijk aanpakken, maar ik heb het de afgelopen jaren zien doorslaan. De islam is nu op ieders tong, wat voor de meeste moslims geen goede zaak is. Het heeft veel vooral jonge mensen een vertekend idee van zichzelf gegeven. Voor mij is dát de reden geweest om de politiek in te gaan. Begin september 2001 twijfelde ik nog, 11 september heeft me over de streep getrokken. Ik voorzag wat er zou gebeuren.”
Wat is precies het schadelijke effect?
„Het drijft mensen uit elkaar. Ga maar na. U bent toch gereformeerd? Als ik nou zeg dat uw gereformeerde ouders achterlijk zijn, net als uw religie. Ik vraag u wat u er in vredesnaam nog mee doet. En vervolgens vraag ik u goed te luisteren en mijn raadgevingen over te nemen.”
Doe ik natuurlijk niet.
„Precies. Dat militante modernisme vraagt mensen ideologische vadermoord en moedermoord te plegen. Het zorgt voor polarisering, voor extremen. Ik vind het shockerend dat de enigen die nu aan het woord komen aan de ene kant de AEL en aan de andere kant Hirsi Ali zijn. Twee uitersten. Waarom nou zo? Waarom niet iets feitelijker? Wat dat betreft is er nog een hele wereld te winnen.”
Terug in de politiek hoopt Azough daaraan opnieuw haar steentje bij te dragen. Bij de verkiezingen van een jaar geleden viel ze net buiten de boot. Ze richtte zich weer op haar oude stiel en werd programmamaakster, zowel bij de VPRO als bij de Nederlandse Moslimomroep. Goede herinneringen bewaart ze aan een interview met oud-premier Van Agt voor de NMO. „Zijn hang naar de jaren vijftig, naar normen en waarden en een ethisch reveil, maar ook zijn innerlijke transformatie van havik tot vredesduif: dat zijn dingen waar ik alles van wil weten.”
Wat heeft de politiek voor op uw huidige werk?
„Dat is, denk ik, de verantwoordelijkheid die je draagt. Het zal best wel eens tegenvallen, zeker om oppositie te voeren tegen een kabinet dat heel andere ideeën heeft. Maar het is belangrijk om er te zijn in het debat. Ik belichaam het tegendeel van Hirsi Ali. Ik ben moslim én verlicht én geïntegreerd. Kom mij dus eens vertellen dat het niks kan worden met de moslims in Nederland.”
Gaat u het niet alleen opnemen voor islamscholen, maar ook voor christelijke scholen? Daar bestaat namelijk wat twijfel over. U zou niet voor het onderwijs in de scheppingsleer zijn.
„Op een christelijke school mag je doorgeven waar je in gelooft. Daar is zo’n school voor. Ik wil een verdediger van die vrijheid zijn, zowel voor islamscholen als voor christelijke scholen. Maar er is wel een grens. Vrijheid vereist verantwoordelijkheid. Scholen moeten kinderen ook respect bijbrengen voor andere overtuigingen. En kinderen niet dwingen een overtuiging aan te hangen. Daar is niets militants aan. Als mensen dat denken, dan hebben ze mij verkeerd begrepen.”