In memoriam Ad den Besten (1923-2015)
AMSTELVEEN. De dinsdag overleden dichter Ad den Besten noemde zichzelf ooit een „piëtistische vrome.” In zijn veelzijdige werk tref je van die vroomheid allerlei sporen aan.
Ad den Besten (1923-2015) staat bekend als schrijver van kerkliederen, maar ook als de man die het waagde om de ‘duistere’ Duitse dichter Hölderlin in het Nederlands te vertalen. Toch was hij veel meer dan alleen lieddichter en Hölderlinvertaler.
Den Besten ontpopte zich allereerst als dichter tijdens zijn middelbareschooltijd. Dat leidde tot zijn eerste publicatie, in het protestantse tijdschrift Opwaartsche Wegen. Na zijn examen koos hij voor de theologie. Hij studeerde twee jaar in Utrecht, totdat de universiteit in 1943 gesloten werd wegens de oorlogsomstandigheden. Na de oorlog roerde hij zich in literaire kring, maar kreeg een baan in de uitgeverswereld. Hij begon een poëziereeks die hem de nodige faam bezorgde.
In die tijd raakte hij persoonlijk betrokken bij de Duitse literatuur. Als scholier was hij al onder de indruk van de Duitse poëzie, maar vanaf de jaren vijftig zocht hij die poëzie zelf op, vooral in de DDR. Daar knoopte hij contacten aan met dichters en schrijvers. Het fascineerde hem hoe zij hun schrijverschap vormgaven onder een totalitair, communistisch bewind. Naïef was Den Besten niet. Hij geloofde niets van de mooie praatjes van westerse intellectuelen die „de heilzon in het oosten zagen dagen.”
De germanist in Den Besten kreeg lange tijd alle ruimte: hij was dik twintig jaar docent Duits aan de Universiteit van Amsterdam. Intussen schreef hij een proefschrift over het Nederlandse volkslied. Dat onderwerp kwam niet helemaal uit de lucht vallen: het staat in de sfeer van zijn belangstelling voor het religieuze lied.
Daarmee hield hij zich intensief bezig: als medewerker aan de nieuwe psalmberijming (1967) en de nieuwe gezangenbundel, die samen het Liedboek voor de kerken (1973) zouden vormen. In de loop der tijd ontwikkelde Den Besten zich tot insider op het vakgebied van de hymnologie.
Wie Den Bestens werk overziet, wordt getroffen door de veelzijdigheid. Niettemin was hij een man uit één stuk, en dat had alles te maken met zijn theologische overtuigingen. Hij was een modern mens, maar welbewust geworteld in de christelijke geloofstraditie.
Ook dacht hij veel na over hoe deze traditie en de moderniteit zich tot elkaar verhouden. Hij stond kritisch tegenover modernisering en liberalisering van de geloofstraditie, zeker toen het maatschappelijk engagement hoog op de kerkelijke agenda kwam te staan. Den Besten was daar niet per se op tegen, maar constateerde wel dat de accu van de maatschappelijke betrokkenheid al snel leeg zou raken als deze niet gevoed zou worden door een „hart-aan-hartrelatie” met God.
Den Besten had een zekere affiniteit met de bevindelijke traditie. Hij was naar eigen zeggen „graag in de geschriften van die verguisde piëtisten te gast.” Toen hij zich in de jaren negentig uitsprak over de leegte van het moderne levensklimaat zei hij nog slechts één echte tegenkracht te zien: „de gemeente van Christus, waar zondag aan zondag het Woord wordt bediend.”
Dichters die ertoe zouden doen in deze moderniteit zouden eerder te verwachten zijn in de kring van „de zogenaamde zwartekousenkerken, dan in de veel geseculariseerder regionen van de kerk waar ik zelf thuis ben”, aldus Den Besten.
Lees meer in Digibron
Uit de pers (De Waarheidsvriend, 10-04-2003)
De tegenstem van Ad den Besten : “Te gast gaan bij Brakel en Smytegelt houdt geloof en theologie gezond” (Reformatorisch Dagblad, 17-03-2003)
Liederen en gedichten van Ad den Besten : Niet alles wat poëtische waarde heeft, is het waard om gezongen te worden – door ds. J. van Amstel (Reformatorisch Dagblad, 17-02-1999)
Ad den Besten, een „man van de doorbraak : „Het kerklied hoort in dienst te staan van de gerechtigheid. Het moet door-de-weeks wat gaan dóen!” (Reformatorisch Dagblad, 18-03-1988)
Dichter Ad den Besten in proefschrift: Van Sint Aldegonde is toch auteur Wilhelmus (Reformatorisch Dagblad, 08-08-1983)