Kerk & religie

Jonge Ugandese theoloog start reformatorische kerk

Kariger kan bijna niet. De 31-jarige voorganger Samuel Muzezeni woont in het Ugandese dorpje Kambuga in een een­voudig stenen huis met geplamuurde, kale wanden. In de grote kamer van 3 bij 5 meter staan enkele plastic kuipstoelen rondom een houten wiebel­tafeltje.

Nico van den Berge
27 March 2015 20:33Gewijzigd op 15 November 2020 17:44
De jonge Ugandese voorganger Samuel Muzezeni startte anderhalf jaar geleden in het zuidwestelijke Kanungudistrict in Uganda een presbyteriaanse kerk. Het is de enige reformatorische kerk in de zeer wijde omgeving. Beeld Nico van den Berge
De jonge Ugandese voorganger Samuel Muzezeni startte anderhalf jaar geleden in het zuidwestelijke Kanungudistrict in Uganda een presbyteriaanse kerk. Het is de enige reformatorische kerk in de zeer wijde omgeving. Beeld Nico van den Berge

Aan een touw hangt een gordijn, daar­achter bevindt zich zijn bed. In een zijkamertje staat een tweepersoonsbed. Dat is voor de vele gasten die geregeld blijven slapen, omdat het niet zo veilig is om ’s avonds laat nog naar huis te lopen. Achter het huisje is een gat-in-de-grondtoilet en ook een dakloos hok met drie muren, dat doorgaat voor badkamer.

Buiten waait het stof hoog op. Het is januari en dus is het droog. De geasfalteerde weg stopt bij het stadje Rukungiri, een halfuur rijden verderop. Eenzame zand­wegen slingeren zich hoog langs de steile berghellingen van wat wel het Zwitserland van Oost-Afrika wordt genoemd: het district Kanungu, prachtig… en stoffig.

De ‘hoofdstraat’ van het dorpje Kambuga is de doorgaande zandweg tussen de stadjes Rukungiri en Kanungu, bezaaid met glad­gereden kiezelstenen waar autobanden op stuk bonken.

Te midden van kale bakstenen gebouwtjes, stof en voorbij­ hobbelende vrachtwagens of pick-ups afgeladen met goederen en reizende mensen, gaat Samuel Muzezeni fluitend zijn rustige gang. Glim­lachend naar bekenden. Dan begint hij zijn verhaal.

Extra onderwijs

„Ik heb, zeg maar, een tweede bekering gehad tijdens een evangelisatiecampagne van wat achteraf presbyterianen bleken te zijn. Nog nooit had ik zo over God, Jezus en verzoening horen spreken. Ik sloot me aan bij hun kerk in mijn geboortedorp, in het Kibali-district, en deed al snel mee met evangeliseren. Ik zei nogal vaak dingen die volgens mijn mede­gelovigen niet klopten. Het was duidelijk dat ik extra onderwijs nodig had.

Daarom besloot ik voor een opleiding van drie jaar naar het Westminster College in de hoofdstad Kampala te gaan. In het laatste jaar kregen we les in kerkplanting. In de presbyteriaanse kerk waarbij ik me in de hoofdstad had aangesloten, zaten inmiddels vijf afgestudeerde theologen. Het leek me dus logisch dat ik mijn theologische kennis ergens anders zou gebruiken, in een omgeving waar die kennis nog niet was.

Uiteindelijk werd het dit dorpje, Kambuga. De kerk in Kampala is mijn zendende gemeente. Dat is een armlastige gemeente, waar geen enkele blanke in de kerkenraad zit. Aanvankelijk werd dan ook getwijfeld of we er als kerkelijke gemeente wel aan toe waren om iemand uit te zenden. Sommigen vonden dat er te weinig geld was om een eigen zendeling te sturen. Ik zei toen: „Jullie hebben geen geld nodig, maar mij en Gods voorzienigheid.”

Ik was en ben er nog steeds blij mee dat er geen enkele blanke bij mijn uitzending betrokken is geweest. Er kleeft een groot nadeel aan om als Afrikaanse zendeling door organisaties van blanken uitgezonden te worden. Het duurt dan langer voordat een nieuw geplante kerk uitgroeit tot volwassen gemeente. Nieuwe kerkleden verwachten in die gevallen vaak dat er veel geld binnenkomt via die ”mzungu’s” (blanken). Daar wil iedereen een graantje van meepikken en dus zegt en doet men braaf wat door de kerkleiding van die nieuwe kerk wordt voorgeschreven. Maar dan gaat het geloof niet diep. Dat syndroom wilde ik niet in mijn kerk hebben.”

Megafoon

„Toen ik hier in juni 2013 aankwam, was ik nog nooit in het Kanungu-district geweest. Ik was een jonge vent –nog maar twee jaar na mijn afstuderen, zonder enige ervaring in kerkplanting– en ik ging alleen. Ik sprak niet eens de taal die mensen hier spreken. Ik pakte m’n spullen in een auto: een matras, kleren en een stapeltje boeken, en ik ging. Gelukkig had ik wat geld mee­gekregen. Daar kocht ik huisraad van: een bord, een vork, een pan, een houtskoolstoofje en dat soort dingen. Die eerste weken sliep ik op een matras op de grond. Ik had geen geld voor een gordijn. Het echte werk van een kerkplanter is dat je liefde hebt voor de gemeente die er nog niet is.

De eerste week dat ik hier was, kreeg ik gelukkig hulp van enkele gemeenteleden uit Kampala die waren meegekomen. Samen met hen heb ik evangelisatiebijeenkomsten in het dorp gehouden. Zoals alles gebeurt dat gewoon op straat. Met een megafoon in je hand begin je je bijeenkomst, in de hoop dat er mensen blijven staan om te luisteren.

Die eerste week was er al een flinke groep die interesse toonde voor de kerk die ik wilde planten. Die mensen waren niet de geletterden of de rijken. Het waren stuk voor stuk de verloren schapen van het dorp: dronken­lappen, mislukkelingen, mensen die op de een of andere manier buiten het gewone dorpsleven vielen. Mensen van wie er toen al enkelen ’s nachts op mijn deur hadden geklopt met de vraag om hulp om bevrijd te worden van hun demonen. Ik weet dat jullie, blanken, daar een beetje moeite mee hebben, maar in de Bijbel staat veel over mensen en demonen. Hier zijn sommige mensen echt door demonen bezeten of worden ze door geestelijke machten aangevallen.”

Drank

„We gingen ook op zoek naar een plek om een kerk te bouwen. Die vonden we echter niet. Totdat op de laatste dag, om 17.00 uur, vlak voor het vertrek van mijn team naar Kampala, een naar drank ruikende man ons meenam naar zijn land direct aan de rand van het dorpscentrum. Hij wees een stuk aan. „Ik geef je dit gratis. Bouw hier je kerk. Nee, ik wil geen geld.”

Ik kan me nog goed die eerste zondag daarna herinneren. Met een groep geïnteresseerde mogelijke kerkleden liep ik naar het stuk land, waar toen nog koffiestruiken stonden. De opnieuw naar drank stinkende eigenaar van de grond zei: „Ik voel gewoon dat hier een kerk moet komen.” Een andere man in de groep zei: „Ik geef de palen.” Ik kende die mensen nog niet eens.

De volgende dag, op maandagochtend, kwamen de dronken­lappen en andere mislukkelingen van het dorp naar deze plek toe om te beginnen met bouwen. En zo bleef het gaan. Dit is de eerste kerkplanting van een presbyteriaanse kerk die ik heb gezien waarbij al het geld en werk en ook het voedsel voor de arbeiders geheel verzorgd werd door zwarten. Ook dorpelingen die helemaal niet van plan waren om zich bij mijn kerk aan te sluiten, gaven geld of goederen. Ze zeiden dat ze mijn preken en verhalen christelijk genoeg vonden en dat ze ons daarom steunden, hoewel ze bij hun eigen kerk bleven: rooms-katholieken, anglicanen, zevendedags­adventisten.”

Presbyterianisme

„Die eerste weken moest ik keer op keer uitleggen wat presbyterianisme is. Niemand kende dat woord. Dus we moesten naar de lokale radio om te vertellen dat we al eeuwenlang bestaan, sinds de Reformatie. Dat we geloven in genade alleen, de Bijbel alleen, het geloof alleen, Christus alleen, en dat God alleen alle eer toekomt. We moesten uitleggen dat presby­terianisme geen geloofsovertuiging is, maar een kerkvorm. En, heel pikant, we moesten verantwoording afleggen voor het feit dat er nog nooit een kerk met dergelijke reformatorische gedachten hier een kerk had geplant.

Ook nieuw is dat wij geen vrouwen in het ambt hebben. Dat vindt men hier maar raar. Wij zingen van die ouderwetse liederen en lezen psalmen tijdens de dienst. Dat is ook afwijkend. Hier wordt wild gedanst bij vrolijke, moderne gospelmuziek. „Als je niet zweet”, zegt men, „heb je God niet geëerd.”

Ook in onze kerk wordt geklapt en bewogen en gedanst en gestampt. Zo zingen wij nu eenmaal in Afrika. Onze kerk heeft nog een zandvloer en dus word je stoffig als je bij ons bent. Het verschil is echter dat wij weten waarom we zingen en dansen en stampen, en bij welke liederen. Als we zingen over blijdschap in God, dan wil ik die blijdschap zien.”

Geen cent

„Wij zijn nu een jonge gemeente die geen cent te spenderen heeft. Er zitten nog geen deuren en ramen in de kerk en er is geen geld voor een salaris voor mij. Mijn kerk in Kampala betaalt de huur van mijn huis, 21 euro, en mijn gemeenteleden geven me melk en voedsel; een beetje extra als ik gasten heb. Ik leef net zo eenvoudig als mijn kerkleden.

Ik heb hier geleerd om God nederig te dienen, en om geduld te hebben. Dan zegt iemand bijvoorbeeld geroerd dat hij zich heeft bekeerd, en kom ik hem een dag later dronken tegen. Veel predikanten willen snel een grote kerk, maar mijn kerk groeit langzaam. We hebben nu zo’n veertig vaste en betrokken leden. Iedereen op straat kent me en zegt me een heel goede vent te vinden, maar ze komen niet naar mijn kerk. Velen gaan ook niet naar een andere kerk. Er zijn op papier veel rooms-katholieken en anglicanen, maar velen bezoeken slechts zo nu en dan hun kerk.

In het begin was ik de enige leider in de kerk. Ik deed alles. Er kwamen enkele trouwe, mannelijke leden. Ik ging heel intensief met hen om. Veel praten. Op die manier hebben ze heel veel geleerd, maar niet op een schoolse manier.

Het waren mannen die soms veel ouder waren dan ik. Ze hadden een gezin. Ik ben nog vrijgezel. Ze hadden ook grote problemen in hun gezinnen en waren duidelijk niet in staat om, Bijbels gezien, hun huisgezin te leiden. Toch zocht ik leiders voor de kerk.

Er was er bijvoorbeeld één die zei: „Mijn vrouw luistert niet, en ze is ook niet bekeerd. Ik moet een andere hebben.” Ik ging een traject met hem aan en leerde hem dat hij van zijn vrouw moet houden zoals Christus van Zijn kerk houdt. „Ook als ze doet wat jij niet wilt. Bescherm haar. Leid haar. Houd van haar. Als ze dronken thuiskomt, word dan niet boos, maar verzorg haar. Was haar en leg haar op bed. En als je weet dat ze gaat drinken, ga dan naar de plek waar ze is. Doe daar iets nuttigs totdat ze klaar is met drinken. Laat haar weten dat je op haar wacht om haar veilig thuis te brengen.” Die twee gaan nu in hun huwelijk langzaam vooruit.

In een ander geval was de vrouw een christen, terwijl haar man er andere vriendinnen op na hield. Ik wees haar op de Schrift en liet zien dat ze bij haar man weg mocht als ze dat echt wilde. Vergeet niet dat we hier veel aids en andere geslachtsziektes hebben. Ik sprak ook met de man. In dorpen als Kambuga geven eenvoudige dorpelingen geestelijke leiders heel veel respect. Na ons gesprek barstte de man in huilen uit. Ik ging met hem naar het ziekenhuis voor een aidstest. Dat is voor veel mensen een heel enge en dus moeilijke stap. Hij was gelukkig nog HIV-negatief. Ik weet niet of die man inmiddels bekeerd is, maar hij en zijn vrouw zijn in hun relatie wel goed op weg.”

Tien kerken

„We hebben als kerk tot nu toe drie keer een evangelisatietocht door de omgeving gehouden. Dan huren we een geluidsinstallatie en een aggregaat. Sommigen geven van het weinige geld dat ze hebben geld voor benzine. We hebben geen geld voor een auto, en dus lopen we. We sjouwen alles wat we nodig hebben zelf mee. Dit zijn mensen die op zondag 500 shilling (15 cent) tot 2000 shilling in de collecte doen.

Ik hoop dat er op een dag een man komt die de kerk kan leiden. Ik heb een visie om in mijn leven tien kerken te planten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer