Onwetend
Lukas 23:34a
„En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.”
De bede van Christus strekte zich niet uit over allen die de hand hadden in Zijn dood. Hij was alleen voor de onwetende menigte, waaronder zich sommigen bevonden die naderhand geloofden in Hem Wiens bloed zij hadden vergoten. „En nu broeders, ik weet dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk ook uw oversten” (Handelingen 3:17).
De bede van Christus werd voor hen verhoord. Christus zei: „Deze dingen zullen zij u doen, omdat zij de Vader niet gekend hebben, noch Mij” (Johannes 16:3). Zij zullen het volk van God verstrooien en doden en zij zullen menen daarmee God een dienst te doen en menen de Vader te behagen door het vermoorden van Zijn kinderen. „Mij kennen zij niet, spreekt de Heere” (Jeremia 9:3). Hadden zij de kennis van God gehad, zo zou dat hen belet hebben voort te gaan in hun loopbaan van goddeloosheid (Psalm 74:20). Wat was de onwetendheid van hen die Christus kruisigden? Wij kunnen in deze personen geen algemene onwetendheid veronderstellen, want in vele dingen waren zij zeer kundig. Zij kenden vele andere waarheden, maar zij kenden Jezus Christus niet. Daarvoor waren hun ogen gesloten. Zij hadden natuurlicht en ook licht uit de Schrift, maar zij hadden niet het bijzondere licht om te zien dat Jezus was de Christus, de Zoon van God, de Verlosser der wereld. In dat opzicht waren zij jammerlijk blind en onwetend.
John Flavel, predikant te Dartmouth (”De zeven kruiswoorden”, 1664)