De tobberds en zangers van Opheusden
Titel:
”Wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? Uit het gezelschapsleven in Opheusden”, samengest. door ds. A. van Voorden e.a.
Uitgeverij: den Hertog, Houten, 2003
ISBN 90 331 1766 5
Pagina’s: 238 blz., € 16,50. Geestelijk eigenwijs waren ze soms best. Aardsgezind ook. Maar evengoed waren er ogenblikken dat ze eenswillend waren met de wegen van de Heere, momenten waarop ze wel ontbonden wilden worden om eeuwig bij Hem te zijn. De gezelschapsmensen uit Opheusden: een volk van veel op en veel neer.
Het boek ”Wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen?” bevat voorvallen en beschrijvingen uit het vroegere gezelschapsleven in het boomkwekersdorp in de Betuwe. De uitgave is samengesteld door ds. A. van Voorden (predikant van de gereformeerde gemeente in Nederland te De Beek-Uddel), in samenwerking met H. Natzijl (gepensioneerd redacteur bij uitgeverij Den Hertog), Maria Ruijgrok en Maria van Zetten.
Het boek begint met een schets van het geestelijk leven in Opheusden omstreeks 1800. Men liep zomaar wat bij elkaar over de vloer, om te vertellen over geestelijke zaken, over wat het Woord hen had doen ervaren en over datgene wat men van de Heere had ondervonden. „Het ging niet altijd goed”, schrijven de samenstellers in een verantwoording, „maar dat sloot het goede gebruik niet uit. Waar geestelijk leven aanwezig was, daar werd ook met de medemensen hierover gesproken en scherpte men elkaar op. De gemeenschap der heiligen werd dikwijls ervaren.”
Ds. J. Roos, die het ”Woord vooraf” schrijft, zegt hierover: „We weten dat zij ook allen zondige mensen waren, doch daarom stijgt onze verwondering te meer over de overvloedige genade Gods, verheerlijkt in hun hart.”
Van verschillende mensen die deze gezelschappen bezochten, zijn gegevens en brieven bewaard gebleven. Een selectie is in dit boek opgenomen. Een gedeelte daarvan verscheen al eerder als losse artikelen in ”Van ’t Kerkelijk erf” (kerkblad van de gereformeerde gemeente in Nederland te Opheusden). Ook was veel van het nu gepubliceerde materiaal aanwezig in de gelijknamige uitgave ”Wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen?” die in 1980 door de kerkenraad van deze gemeente werd uitgegeven. Die artikelen zijn nu omgewerkt, soms ook wat herschreven. Ook is een groot aantal niet eerder gepubliceerde brieven toegevoegd.
Griezelingen
Waar kwam het geestelijk leven bij al die mensen op neer? Op hongeren, dorsten, vluchten, lopen, omhelzen, betrouwen en verwachten, zo verwoordde ds. J. Schoonderbeek, van 1794 tot 1801 predikant te Opheusden, het. Dat leven ging op en neer, en soms meer neer dan op. In Opheusden woonde een volk van veel och en ach. Er waren diepe dalen vol van „griezelingen” en „schuddingen op satans zeef”, maar toch ook berghoogten van „aangename uurtjes en zalige tijdjes.”
Boston zei: „Noem mij maar meneer Op en neer.” Over zulke mensen gaat dit boek. Mensen die zelden het lek boven hadden, die niet zomaar het wildbraad geschoten hadden, en die toch wel eens blij waren dat ze slechts vreemdelingen op aarde waren. Moedeloze zuchters die desondanks soms juichend het leven verlieten. Tobberds die zo angstig waren voor de koning der verschrikking, en die toch voorsmaken genoten van het zalig hemelleven.
Dit boek gaat over nietige mensenkinderen uit Opheusden, over Van Dams, Weymans, Van de Pols, Verwoerts, Van Dorlands, Roelofsens en Van de Kolks, mensen met evenveel bange vrees als groot geloof. Dat geloof was soms zo groot dat Willem van Dorland, toen er bidstond werd gehouden om de Heere om regen te bidden voor het uitgedroogde land, met de paraplu naar de kerk ging. Want natuurlijk kwam er regen!
Grote noden komen veelvuldig voor en worden uitvoerig beschreven. Soms was men uitgedroogd („arme stofjes in onszelf”), dan weer verlevendigd, soms knorrend en morrend over Gods weg en handelingen, dan weer overstelpt van de liefde van Jezus en verwonderd over de vrijspraak die er lag tussen God en de ziel. Men ging in het donker, dagen zonder getal, maar wonderlijke uitreddingen waren er ook, keer op keer. Deze mensen waren liever door God gestraft dan door de duivel genezen.
Pronkstukken
Veel werd er in Opheusden gezucht in het eenzame, maar ook zongen deze mensen veel samen „in een kamer vol met volk.” In hun staat waren ze wel eens verzekerd van hun aandeel in God door Christus, maar in hun standelijk leven „gedurig aan veel strijd onderworpen.”
De Opheusdenaren uit dit boek blijken allemaal gevallen pronkstukken te zijn geweest, allemaal Adamskinderen, die toch mochten leven uit „het testament dat door God de Heilige Geest op het grote Godskantoor geregistreerd staat.” Ze hebben er goed van kunnen leven en ruim van kunnen sterven.
Dit boek gaat over het verleden. „De Heere heeft onder ons Zijn vuur- en haardstede gehad”, schrijft ds. Roos. Maar, met het verleden kunnen we het in dit heden niet doen. Het hoeft ook niet. „Hoe heeft de Heere ook de laatste jaren in Opheusden bijzondere getuigenissen gegeven aan het werk der genade in harten van jeugdige en oudere zondaren. Is het ook geen groot wonder dat wij Zijn dierbare gunst mogen smaken in Zijn dienst? Daarom, de Heere gaat door met Zijn vergaderend werk.”