„Ik ben christen, houd van Londen, lust graag hazelnootpasta, én ik ben dus homo”
BILTHOVEN. Als je homoseksualiteit in de gemeente bespreekbaar wilt maken, kies dan voor een pastorale insteek. Ga niet gelijk zeggen wat de Bijbel er volgens jou over zegt.
Dat advies gaf HGJB-medewerker Herman van Wijngaarden donderdagavond aan de dertig bezoekers van de thema-avond ”Help(,) een homo in onze gemeente”. Voorafgaand aan de avond verzocht de HGJB deze krant om deelnemers –jeugdwerkleiders, ambtsdragers en belangstellenden– niet met name te noemen.
Doel van de avond was om de deelnemers toe te rusten homoseksualiteit in hun eigen gemeente bespreekbaar te maken. In dat kader opende HGJB-medewerker Rick van Elk de avond met het lezen van Johannes 5, de geschiedenis van de lamme te Bethesda. Van Elk: „Het zou ons toch een haar-uit-het-hoofd trekkende ergernis zijn als wij van een homoseksuele jongere achteraf moeten horen: „Ik had geen mens”?”
Van Wijngaarden, zelf homoseksueel en auteur van het boekje ”Oké, ik ben dus homo”, nam het inhoudelijk deel van de avond voor zijn rekening. Pasklare antwoorden op de vraag hoe je een homojongere helpt, zijn niet te geven, stelde hij. „Wel is het belangrijk om te kijken naar je eigen houding ten opzichte van hen.” Van Wijngaarden inventariseerde daarom wat de stelling ”Homoseksualiteit is vies” bij de deelnemers opriep. Op een schaal van 0 (niks) tot 9 (heel veel) gaven de meeste deelnemers aan een beetje in het midden (aardig wat) te zitten. Toch waren er ook uitschieters naar 0 en 9. „De rillingen lopen over m’n rug als ik eraan denk”, zegt er één. „Ik denk heel zwart-wit”, vervolgt een ander. „Ik vind het praktiseren van je homoseksualiteit echt niet kunnen. Maar ik vind het ook vervelend dat ik zo zwart-wit ben.” Van Wijngaarden: „Ik vind het eerlijk dat je dat zo zegt, maar –als ik zo vrij mag zijn– probeer dat in te slikken als je met jongeren spreekt.”
Op de vraag of homoseksualiteit genetisch bepaald is, antwoordt Van Wijngaarden: „Niemand schijnt 100 procent homo of hetero te zijn. Iedereen zit daar een beetje tussenin. Als je seksualiteit in de puberteit tot ontwikkeling komt, kan dat veel verwarring geven. Ik geloof dan dat jongeren die ‘in het midden’ zitten, door omgevingsfactoren meer of minder gericht kunnen raken op hun eigen geslacht.”
Het advies om te kiezen voor een pastorale insteek, kwam herhaaldelijk voorbij. Van Wijngaarden: „De belangrijkste grondregel in het pastoraat is dat de ander weet dat je echt op hem of haar betrokken bent. Dat je hem mag, dat je van hem houdt. Ga niet direct vertellen wat de Bijbel volgens jou van homoseksualiteit vindt, maar begin een beperkt proces waarin de Bijbel ter sprake komt. Toen ik op mijn 29e bij een ouderling mijn verhaal ging doen, was het eerste wat hij deed de dominee bellen. Hij zei: „Dominee, we hebben nu een heel groot probleem.” Zo moet het dus niet.”
Maar ook het te veel in bescherming nemen van een homojongere is niet de bedoeling. „Laat de jongere zelf vertellen dat hij homo is. Oefen geen druk op hem uit, maar ga ook niet de kastanjes voor hem uit het vuur halen.” Het kan goed zijn om de omgeving van een jongere voor te bereiden, vindt iemand. „Dat hangt van de omstandigheden af”, aldus Van Wijngaarden. „Maar uiteindelijk is de jongere zelf verantwoordelijk voor alle keuzes die hij maakt.”
Accepteren we een homo wel echt als we vinden dat hij geen seksuele relatie mag hebben? Volgens Van Wijngaarden wel. „Een mens kan niet zonder liefde, wel zonder seks. Ik denk dat seks in onze cultuur is overgewaardeerd. Ik ben meer dan mijn homoseksualiteit. Ik ben in de eerste plaats christen, ik houd van Londen, lust graag hazelnootpasta, én ik ben dus homo.”