Meditatie
Mattheüs 26:35a
„Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen.”
Helaas, Petrus gaat voort in zijn vermetele roem en zegt: „Al moest ik met U sterven, ik zal U nimmermeer verloochenen.” Maar de nu zo hooggevoelende Petrus bedacht niet wat een grote en zeldzame zaak het is om uit liefde voor een vriend in de dood te gaan of in geloof en heilige ijver voor de Naam van Jezus te lijden en te sterven, noch wat voor een roeping Gods en genadekracht daarvoor vereist wordt. O, onbezonnen ijver en wederstrevige ongelovigheid van Petrus. Het lere Gods volk hun getrouwheid en standvastigheid geenszins af te meten aan hun liefdevolle gestalten die zij bij tijden ondervinden. Het zou, gelovigen, u soms al zo vreemd dunken, zoals Petrus, om Die u lief hebt, te verloochenen. Maar hoe weinig denkt u dan aan uw zondig vlees, dat u zo dikwijls gevangenneemt onder de zonde (Romeinen 7:23). Hoe bezwaarlijk is de mens ertoe te brengen om zichzelf te wantrouwen. Het was zeker onze plicht om aan Jezus getrouw te blijven tot de dood toe, maar het is daarom niet in onze macht. Wij hebben daarom ernstig tot God te bidden. Al bent u oprechte gelovigen, u moet het nooit van uzelf verwachten. O nee, want Christus nimmermeer en geenszins te verloochenen, ja, in de zaak van Christus te lijden en met Hem als te gaan sterven, is alleen des Heeren genadegave (Filippenzen 1:29).
Meinardus Antonides,
predikant te Onderwierum en Westerdijkshorn
(”Schriftmatige verklaring”, 1753)