Muziek

Bert van den Brink: jazzpianist op een kerkorgel

Hij praat met zangerige stem. 
Geregeld klinken uitroepen als „Ah, zó mooi!”, of: „Wat een akkoord!” Twee keer per week reist Bert van den Brink van Ophemert naar Utrecht, waar de blinde musicus lesgeeft op het conservatorium. Bert van den Brink: „Ik zou de Geneefse psalmen weleens in een jazzversie willen uitvoeren.”

Jan-Kees Karels
18 March 2015 14:27Gewijzigd op 15 November 2020 17:28

Zijn garage is omgebouwd tot studio. Naast het hammondorgel prijkt een Steinwayvleugel.

Van den Brink is allrounder: moeiteloos switcht hij van piano naar accor­deon en van accordeon naar pijporgel. „Dat aanpassingsvermogen is ook wel een beetje mijn valkuil”, bekent hij, „want je zoekt altijd ook diepgang. Zo zou ik op de Dulciaan van het orgel in de Stevenskerk in Nijmegen zonder probleem een dag kunnen spelen. Dat kan natuurlijk niet – was het maar zo’n feest.”

Zijn voorliefde voor oude instrumenten is opvallend. Of het nu gaat om een piano van een eeuw oud, een authentieke barokviool of een historisch kerkorgel: Van den Brink is enthousiast.

Eén keer per maand begeleidt hij een dienst op het Bätz/Witteorgeltje van de protestantse kerk in Ophemert. „De melo­dieën van het Liedboek heb ik allemaal als muziekbestanden op mijn computer opgeslagen”, licht hij toe. „Als ik een dienst begeleid, luister ik vooraf thuis de melodie, schrijf meteen mee in brailleschrift en dan heb ik m’n spiekbriefje.”

  1. Ik speel net zo lief op een accordeon of een harmonium als op een piano.

„Ja. Ze voelen wel als totaal verschillende werelden, en ik probeer die markten te scheiden. Ik wil niet dat klassiek op jazz lijkt of andersom, of dat de piano op een harmonium lijkt. Ik wil het instrument voelen dat ik bespeel.

Als ik jazz op orgel speel, meng ik wel, maar dan probeer ik beide elementen vanuit hun eigen traditie te benaderen. Het orgel mag niet mishandeld worden. En de jazzmuziek moet niet melig worden.

Als je het zo doet, dan pas zullen mensen zeggen: Dat dít kan op een kerkorgel! En de jazzkenners zeggen: Wow, wat is een orgel mooi! Dan ben ik helemaal gelukkig.”

  1. Dat ik blind ben geboren, heeft mijn muzikale ontwikkeling eerder bevorderd dan belemmerd.

„Mijn eerste reactie is: dat kan ik niet beoordelen, want ik ben blind geboren. Ik kan mezelf niet terugspoelen en vergelijken: hoe zou het zijn als ik had kunnen zien? Wel ken ik veel blinde mensen met fantastische oren aan hun hoofd. Hoe dat kan? Is dat compensatie? Ik denk het wel, maar wetenschappelijk is het niet bewezen. Als je blind bent geboren, is er een soort structurele onderbezetting van je opslagcapaciteit. Het lijkt erop dat we dit met de oren rechttrekken en compenseren. Daardoor hoor je veel dingen die andere mensen niet horen.”

  1. Ik wil mensen raken met mijn muziek, maar ben wars van effectbejag.

„Ja. Ik wil geen muziek maken vanaf de buitenkant, met een vooropgesteld idee: ik ga nu wat spelen, daarna lang wachten en pathetisch doen, en dan gaan de mensen applaudisseren. Nee, muziek komt van­binnen, vanuit je kern. Je moet gaan zitten en je goed voelen. En als jij je goed voelt, ga je dat automatisch uitstralen zonder iets te doen. Dat kan alleen als er een goed contact is tussen jou en je instrument. Je moet eigenlijk je hele omgeving vergeten.”

  1. Deelnemen aan de jury tijdens het Haarlemse internationale orgelimprovisatieconcours van 2008 was een leuke ervaring.

„Ik vond het een grote eer, en een leuke ervaring. Tijdens het juryconcert heb ik op de piano, heel zacht, de Damiaatjes (de klokken die in de Bavokerk hangen, JK) nagespeeld. Dat vonden de mensen prachtig. Maar ik heb ook punten van kritiek. De denkwijze over improviseren bij organisten vind ik heel dogmatisch. Ik hoor verbetenheid, zo van: zó moet het. Ik zou op Oude Willem (het Bavo-orgel, JK) echt een heel ander geluid maken dan zij doen. Ook waren de thema’s veel te lang, het waren halve composities. Geef mensen gewoon een paar noten, of ga zelf even zitten en doe wat voor. En ik dacht anders over de winnaars dan de juryleden.”

  1. Met ”Berts bytes” –elke week een eigen improvisatie op mijn website– wil ik het improviseren breed onder de aandacht brengen.

„Nee, die aandacht komt wel, want de improvisaties komen terecht bij veel mensen, maar ze is een gevolg. Maar met ”Berts bytes” wil ik vooral naar mezelf kijken, en vanuit de binnen­kant, ongeregisseerd, tien minuten iets laten horen wat uit het niets voortkomt. Dat kan van alles zijn, en het is ook van alles geworden. Met Kerst had ik bijvoorbeeld het oude lied ”Nun komm’, der Heiden Heiland” in een moderne setting.”

  1. Improviseren is een must voor 
iedere musicus.

„Niet mee eens. Je hebt mensen die geen enkele ambitie hebben om zelf iets te maken. Daar worden ze ongelukkig van, ze willen alleen voordrachts­kunstenaar zijn. Er zijn mensen die prachtig Chopin spelen, maar geen idee hebben hoe je improviseert. Zo zijn er ook acteurs die prachtig kunnen voordragen, maar zelf geen toneelstuk kunnen schrijven.”

  1. Jazz en Geneefse psalmmelodieën laten zich prima combineren.

„Ja. Ik zou de Geneefse psalmen weleens in een jazzversie willen uitvoeren, maar dan heel goed. Daar heb je pianisten als Jan Willem van Delft voor nodig, mensen van professioneel niveau die er serieus voor gaan zitten. Tegelijk aarzel ik ook, omdat ik er nog niet helemaal aan toe ben. Hoe kun je die melodieën spelen en er tegelijk achter staan? Wanneer is iets een grap, wanneer serieus? Dat heeft te maken met je binnen­kant: meen je dit nu echt? Alleen als je zowel de Geneefse psalmmelodieën als de jazz in ere houdt, heeft zo’n project kans van slagen.

En een ander probleem is de mode. Mensen willen popmuziek, maar ik blijf ageren tegen popinvloeden in de kerk. Het is alle­maal zo oppervlakkig, dat is mijn wereld niet.

Sowieso vind ik een piano in de kerk niet ideaal. Een piano slaat de kerk, een orgel streelt de kerk.”

  1. Lesgeven aan conservatorium­studenten inspireert mij.

„Zeker, het leert je nadenken: Wat zeg ik eigenlijk? Is dit didactisch waar, of is het onzin? Ik ga soms te snel vooruit en moet dan op de rem trappen.

Het belangrijkste vind ik: denk vanuit de leerling. Ga ín die leerling zitten, en bedenk waar die zit in het proces.

Soms ga ik met mijn leerlingen naar de kapel van het conservatorium: even op het Van Vulpenorgel spelen. Dan trek ik een Bourdon achtvoet open, en dan zeggen ze, in hun jargon: „Wat een vette sound!” Dat is dus positief. Hun ouders zijn ook al niet meer in de kerk geweest. Ze zijn helemaal blanco.

Ze zien het orgel met drie manualen, en vragen: Hoe werkt dat? Dan leg ik het uit en zeg: „Mooi, hè?” Ik vind het belangrijk dat een organist niet alleen maar orgel speelt, en een jazzpianist niet alleen maar jazzpiano. Dat is te beperkt.”

  1. Ik zou graag vaker orgelconcerten geven.

„Ja, ik doe het graag. Het is de laatste tijd wat rustiger met orgelconcerten. Maar als het niet gebeurt, zijn er ook wel weer andere dingen die m’n agenda vullen. Ik ben niet iemand die erop gaat duwen. Zo heb ik goed contact met de organist Toon Hagen, bij wie ik drie keer in de Michaëlskerk in Zwolle heb gespeeld. Dat was heel leuk.

Die grote instrumenten zijn heel bewerkelijk, maar Hagen duikt echt in dat orgel, en zegt: Je moet dit opentrekken, en dat. Zo zei Bert Matter een keer, nota bene tijdens een concert: Speel die Vox Humana op het bovenwerk eens een octaaf lager. Mooi, hè? Kijk, dat zijn mijn mensen. Geweldig, die interactie met registranten. Ik werk met mannen die heel smaakvol registreren. Het gebeurt mij te vaak bij de klassiekere jongens dat ze het orgel te gauw open­trekken, en dat ik moet zeggen: Nee, nog niet die mixtuur!”

  1. Een leven zonder muziek kan ik me niet goed voorstellen.

„Dat klopt. Ik ben muziek, het is een zintuig voor mij. Ik vergelijk het met ruiken. Als je een oude opname hoort, denk je: O ja, dat was toen. Met geuren werkt dat precies zo. Je stapt een ruimte binnen, ruikt en denkt: Oh, dat was het huis van m’n oma. Hoe dat zit weet ik niet, ik geniet er alleen maar van dat het zo is. Geur en muziek structureren je herinnering op een heel diepe manier. En het leuke is dat nostalgie tegenwoordig helemaal terug is. Op internet is echt álles te vinden. Widor met z’n toccata uit de vijfde symfonie. Is de man 88 jaar en speelt-ie ’m nog! Die video staat gewoon op internet. Ach man, de tranen springen je in de ogen.”

In staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: 11 april.


Levensloop Bert van den Brink

Bert van den Brink werd geboren op 24 juli 1958 in Geldrop. Zijn eerste pianoles kreeg hij toen hij vijf jaar oud was. In 1976 begon hij met zijn opleiding tot klassiek pianist aan het Utrechts conservatorium. Daar studeerde hij in 1982 cum laude af. Datzelfde jaar werd hij er docent piano op de afdeling jazz en pop. Van den Brink improviseerde van jongs af aan op piano en orgel en is op dat gebied autodidact. In de eerste periode van zijn optreden gaf hij regelmatig klassieke concerten. Later kwam het accent meer op de geïmproviseerde muziek te liggen 
en groeide hij uit tot een van de bekendste jazz­pianisten in Nederland. Van den Brink is te beluisteren als pianist, organist en accordeonist – live, via internet of op cd. Hij bracht verschillende soloalbums uit, zoals ”Jazz at the Pine Hill”, die hem een Edisonnominatie opleverde. Hij ontving belangrijke prijzen, zoals de Laren Jazz Award en de Boy Edgar Prijs.

In 2013 verscheen ”Blowing”, waarop hij jazz en pop op het kerkorgel speelt. Met de zanger Thomas Oliemans nam hij de cyclus ”Winterreise” van Franz Schubert op. Als arrangeur en componist leverde Van den Brink producties voor het Metropole Orkest en het Nederlands Blazers Ensemble. Hij is getrouwd en heeft twee zoons.

www.bertvandenbrink.com

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer