Buitenland

Honderden sekteleden vonden in Kanungu de dood

Correspondent Nico 
van den Berge was in maart 2000 getuige van de nasleep van de grootste massa­moord van een sekte in de recente geschiedenis. In het stadje Kanungu, in het verre zuidwesten van Uganda, waren ruim 600 sekteleden levend verbrand tijdens een dienst waarin het einde van de wereld werd gevierd. Vijftien jaar later keert hij terug naar de plaats des onheils.

Nico van den Berge
13 March 2015 23:09Gewijzigd op 15 November 2020 17:23
Een anglicaanse priester met boekjes van de Beweging voor Herstel van de Tien Geboden van God, die in maart 2000 na de brand op het terrein van de Ugandese sekte werden gevonden. beeld EPA
Een anglicaanse priester met boekjes van de Beweging voor Herstel van de Tien Geboden van God, die in maart 2000 na de brand op het terrein van de Ugandese sekte werden gevonden. beeld EPA

Als ik mijn ogen dichtdoe, ruik ik nog steeds de zoete en weeïge geur die opsteeg uit de vers gedolven, ondiepe massa­graven. De stank van ontbindende lichamen hing als een zware gaswolk boven de dunne laag zand waarmee de graven waren dichtgegooid.

De sekteleiders zouden aan de dood ontsnapt zijn. Maar niemand heeft ooit iets van hen vernomen. Er de afgelopen vijftien jaar ook nauwelijks nieuwe informatie bekend geworden over het hoe en waarom van de massamoord. De algemene gedachte is dat de sekte (Beweging voor Herstel van de Tien Geboden van God) haar leden wierf met de stelling dat de wereld op 1 januari 2000 zou vergaan.

Sekteleden gaven geld en goed aan de sekte, in de hoop opgenomen te worden in de hemel. Toen de wereld in 2000 gewoon bleef bestaan, ontstond er gemor. Sekteleden wilden hun geld terug. Daarom zouden sekteleiders hen hebben vermoord… Maar zeker weten doen we tot op heden nog steeds niets.

In de dagen die volgden op de ramp in Kanungu werden verspreid over Uganda bij gebouwen van de sekte nog een kleine 500 lichamen gevonden van met hakbijlen en vergif vermoorde sekteleden.

De verschillende moordpartijen vonden plaats in een tijds­bestek van enkele weken. De uitslaande kerkbrand in Kanungu op het hoofdterrein van de sekte was het sluitstuk. De sekteleden waren bijeengekomen voor een ‘opnemingsfeest’. Het werd een huiveringwekkende gebeurtenis. Dansende en zingende mensen verbrandden levend in een met planken dichtgespijkerde en van de buitenwereld afgesloten kerk. De hitte was zo verzengend dat botten en ook veel schedels tot as vergingen. Het precieze aantal slachtoffers zal dan ook nooit bekend worden.

Verlaten

Destijds deed ik verslag van de gebeurtenissen. Net als andere journa­listen probeerde ik te begrijpen wat er was gebeurd. En net als die andere journalisten kreeg ik geen vinger achter de waarheid rond de sektemoord.

Al gauw deden allerlei complottheorieën in Uganda de ronde. Er zouden warme banden bestaan tussen de lokale overheid en leiders van de Beweging voor Herstel van de Tien Geboden van God. Velen dachten dat de leiders hulp van hogerhand hadden gekregen bij hun ontsnapping en dat ze het geld van de sekteleden met hun helpers hadden gedeeld.

Gevolg was dat veel mensen bang werden voor religieuze groeperingen die ze niet kenden. Deze angst is er tot op de dag van vandaag. Ik sprak begin januari voorganger Samuel Muzezeni van een presbyteriaans kerkje in het dorp Kambuga, vlak bij Kanungu. Toen hij een jaar geleden zijn kerk begon, was dat meteen de eerste presbyteriaanse kerk in de wijde omgeving. Aanvankelijk toonden dorpelingen zich uiterst argwanend. Muzezeni moest zelfs enkele keren op de lokale radio uitleggen wat het gereformeerde geloof inhoudt en dat hij echt niets te maken had met „die sekte uit Kanungu.”

Ook mij liet het verhaal niet los. Niet dat ik ervan wakker lag, maar geregeld kwamen de beelden en vooral die geur weer boven. En daarmee staken onbeantwoorde vragen de kop op. De Ugandese regering heeft een onderzoek ingesteld naar de sekte en de massamoorden, maar het onderzoeksrapport is nooit vrijgegeven.

Ook met de plek des onheils is niets gedaan. Na een roerende officiële rouwplechtigheid en het politieonderzoek is het terrein eenvoudigweg verlaten. Inwoners van Kanungu en omgeving hebben de afgelopen jaren vrijwel alle gebouwen afgebroken, om de mate­rialen elders te hergebruiken. De boel verwilderde.

Gebarentaal

Na vijftien jaar besluit ik om voor het eerst sinds maart 2000 terug te gaan naar Kanungu. Ik was benieuwd hoe het er nu is. Wat ik aantref, is een desolate wildernis met hoog gras en struiken en bomen, waar een eenzaam stukje ruïne het enige is wat herinnert aan de afschuwelijke gebeurtenissen die hier vijftien jaar geleden plaatsvonden. Geen naamboordje, geen gedenkteken, geen lijst met namen van slachtoffers. Helemaal niets om de doden te gedenken of om de bevolking van Uganda te wijzen op het gevaar van het blindelings volgen van sekteleiders.

Op de plek van het massagraf verbouwt iemand gierst. Vlak onder het wuivende graan liggen de verkoolde resten van 600 misleide mensen.

Ik spreek met Haruna Katwigi, de keuterboer wiens land grenst aan het voormalige terrein van de sekte. Hij herinnert zich de verwoestende brand nog levendig. „Ik was de eerste die de kerk zag branden en rende naar de politiepost een paar kilometer verderop. De agent stapte op een brommer en ging zelf kijken. Hij zag de vlammen hoog uit de kerk slaan. Er waren veel grote jerrycans met benzine in het houten gebouw neergezet, dus dan gaat het erg snel. We moesten de brand laten uitrazen, want net als nu hadden we ook toen geen brandweer in Kanungu.”

Voor Katwigi kwam de massamoord als een volslagen verrassing. De sekte stond bekend als een wat vreemde organisatie, maar met vriendelijke mensen. „Ze droegen rare gewaden, een beetje zoals monniken en zusters van de Rooms-Katholieke Kerk. En ze mochten slechts op twee dagen in de week spreken. Op andere dagen gebruikten ze gebarentaal.”

De sekteleiders toonden zich goede buren. Toen Katwigi eens ziek was, kwam de stichter van de sekte, Credonia Mwerinde, naar hem toe. Katwigi, zelf moslim: „Ze bad voor me tot de christelijke God, legde haar handen op mijn voorhoofd, en de volgende dag was ik weer beter.”

Stieren

Haruna Katwigi was op 16 en 17 maart 2000 net als andere buurtbewoners door de sekte uitgenodigd voor een groot feest. Op 16 maart werden er drie stieren geslacht en deed iedereen zich tegoed aan het kostbare vlees. Op 17 maart had Katwigi andere verplichtingen. „Mijn buurman is wel gegaan. We hebben nooit meer iets van hem vernomen.”

Als ik samen met Katwigi rondloop op het terrein van de voor­malige sekte, wijst hij naar een boom. „Daar heb ik weleens geluiden gehoord. Mensen die met elkaar spraken. Maar ik zag niemand. En daar, bij die struiken, hoorde ik eens iemand hard lachen.”

De geesten van Kanungu hebben volgens de inwoners nog geen rust gevonden. Op een dag stond de oude man oog in oog met een van de wezens die volgens buurtbewoners geregeld over het terrein rond­waren. „Ik zag op een ochtend iets mensvormigs. Het had een van hun mantels aan. Ik ben niet bang voor die dingen en probeerde naar de gestalte toe te lopen, maar het wezen liep van mij weg. Tot het verdween. Andere mensen zeggen dat ze hier ’s nachts lichten zien bewegen.”

Toekomstplannen

Ik spreek in Kanungu ook met een schatrijke boer, Benon Byaruhanga. De afgelopen vijf jaar verdiende hij een fortuin met de verbouw van thee. Ik interview hem over zijn plotseling ontstane rijkdom daardoor. In een bijzin noem ik het verschrikkelijke verhaal van de sekte. Tot mijn grote verbazing zegt Byaruhanga: „O, dat land van Mwerinde. Dat heb ik kortgeleden gekocht. Ik ga er een herinneringscentrum op zetten en 25 onderkomens voor toeristen.”

Byaruhanga staat op uit de hagelnieuwe fauteuil in de grote woonkamer van zijn nieuwe villa, met uitzicht over de groene theehellingen. Even later komt hij terug met een miniatuurgebouw, een maquette van het herinnerings­centrum dat hij in gedachten heeft.

Al rondstruinend door de wildernis op het terrein van de voor­malige sekte vertel ik Haruna Katwigi over de plannen van de nieuwe eigenaar van het terrein. „O, dat weet ik allang”, zegt de oude man met zijn lange, witte baard. „Heel goed dat er eindelijk eens iets gaat gebeuren met deze plek. Het is een schande dat de overheid de boel hier zo heeft laten verloederen.”

Hij benadrukt dat de massamoorden afschuwelijk waren. „Ik heb de lichamen gezien. We mogen niet doen alsof het nooit heeft plaatsgevonden. We moeten de doden eren en andere mensen waarschuwen voor wat er kan gebeuren. De regering moet leren dat ze toezicht moeten houden op kerken en andere religieuze groepen en groepjes.”

„Maar hoe moet dat dan met die geesten?” vraag ik. „Er komen toch geen toeristen als het hier spookt?”

Katwigi schudt zijn hoofd. „Als dit terrein ontwikkeld is en er dagelijks mensen komen, gaan die geesten weg. Die zijn bang voor mensen. Dan verdwijnen ook de bange verhalen uit de hoofden van mensen.”

Ik geloof niet in rondwarende geesten. Maar ook voor mij geldt dat beelden en geuren van massa­graven die na al die jaren nog steeds door mijn hoofd spoken, pas rust vinden als het verhaal rond is. Een herinneringscentrum zal niet alle mysteries rondom de massamoord ophelderen, maar het kan wel een punt zetten achter een verhaal dat nu nog een open einde heeft.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer