Jan Bor: Elke dag een keer bidden voor de vervolgde kerk
Hij is een echte pionier: avontuurlijk, gedreven, ongeduldig. Jan Bor, directeur van de stichting Hulp Vervolgde Christenen, herkent het profiel. Eigenzinnig is hij ook. „Wat anderen van me zeggen, maakt me niet veel uit. Als hetgeen ik doe maar in dienst van het Koninkrijk is.”
Saai is het met Bor nooit. De HVC-directeur, inmiddels 71, spreekt nadrukkelijk, herhaalt zichzelf om zijn woorden nóg meer kracht te geven, maakt brede gebaren en lacht uitbundig. Zet hem voor een groep –kinderen of volwassenen, maakt niet uit– en de luisteraars hangen aan z’n lippen.
Bor komt uit een gezin met acht jongens. Pardoes: „De oudste, Wim, was een mongool. Ik ben, als tweede in het gezin, met hem opgegroeid. Wim is verongelukt. Op zondagavond, uit de kerk. Een auto greep hem, toen we naar huis liepen. Thuis is hij overleden. We waren er allemaal bij. Het maakte diepe indruk. Wim is in de hemel. Hij leefde maar voor één ding: zijn geloof. Z’n laatste woorden waren voor mij. Jan, zei hij, als je straks getrouwd bent, zul je dan de Heere vrezen?”
Wat deed die ingrijpende gebeurtenis met u?
„Zoiets gaat je hele leven met je mee. Inmiddels is een tweede broer getuigend heengegaan.”
Bor valt stil. Bedachtzaam: „Maar genade is geen erfgoed. Er moet iets gebeuren in je leven. Daarvoor stuurde de Heere in mijn geval een dominee uit Roemenië: Richard Wurmbrand. Hij sprak in de Nieuwe Kerk in Delft. In 1966. Het was zijn eerste optreden in Nederland. Dat werd voor mij de ommekeer in mijn leven. Ik was 23. Wurmbrand sprak de hele avond tegen mij, zo ervoer ik dat.”
Kunt u dat uitleggen?
„Het was de manier waarop hij over de Heere Jezus sprak, en over de liefde die hij had voor zijn vijanden. Dat was heel bijzonder. Ik dacht: Dat heeft een mens niet van zichzelf. Later heb ik veel gereisd met Wurmbrand. Ik heb hem ernaar gevraagd. Hij zei: Ik haat wat communisten doen, wat hun aankleeft, maar de mensen heb ik lief.”
Wat heeft u van ds. Wurmbrand geleerd?
„Jezelf wegcijferen; er voor een ander zijn. Toen Wurmbrand in Roemenië in de gevangenis zat, werd hij ziek. Het lukte vrienden een suikerklontje naar binnen te smokkelen. Maar wat zei Wurmbrand? Ik bewaar het, want misschien is er morgen iemand ziek die het harder nodig heeft dan ik.”
Bor denkt even na. Veert op. „Wurmbrand had merkwaardige dingen. Hij kreeg een jonge pastor op bezoek, in zijn studeerkamer in Boekarest. Die wilde met hem praten over zorgen in de gemeente. Er stonden drie stoelen klaar. De pastor wilde gaan zitten, maar Wurmbrand zei: Die stoel is bezet, ga daar maar zitten. Vervolgens stond hij zelf op en zei tegen zijn gast: Nu mag je alles vertellen tegen de Persoon Die daar zit. En hij ging weg. De jonge dominee begreep het. Hij moest met zijn zorgen niet bij Wurmbrand zijn, maar bij God.”
U zat in de handel, verkocht uw bedrijf en ging bij de Stichting De Ondergrondse Kerk (SDOK) werken. Sinds die tijd zet u zich bijna dag en nacht in voor vervolgde christenen. Wat drijft u?
„Toen ik Wurmbrand had gehoord in Delft, heb ik gebeden: Heere, als U wilt dat ik iets voor de vervolgde kerk ga doen, wilt U me dan de weg wijzen? Dat heeft de Heere gedaan. Ik raakte betrokken bij het werk van de SDOK en ging Bijbels en lectuur smokkelen. Dat kon ik aanvankelijk mooi combineren met mijn bedrijf, waarmee ik handel dreef in heel Europa. Stap voor stap kwam ik uiteindelijk volledig in dienst van de SDOK.
De Heere Jezus zegt: Als één lid van Mijn gemeente lijdt, lijden alle leden. Ik ervaar die woorden als een wisselwerking. Het is onze opdracht om vervolgde christenen te helpen, maar je krijgt er zo ontzaglijk veel voor terug. Liefde, die je hele hart vervult. Ik was in Noord-Irak en vond er een vrouw in een tentje. Ze had helemaal niks. Ik nam haar mee naar mijn auto en gaf haar te eten. Haar gezicht klaarde helemaal op. Ik denk aan die oude Iraakse mannen, die ik een kaart gaf met een Nederlands landschap erop en een Bijbeltekst. Ze kregen tranen in hun ogen. Hoe is het mogelijk dat anderen aan ons denken, zeiden ze. Wat mij echter het diepst aangrijpt, zijn de kinderen. Ze zitten niet op school, hebben geen toekomst en leven soms wekenlang op één boterham per dag. Onvoorstelbaar.”
Wat kunnen christenen in het vrije Westen leren van hun vervolgde geloofsgenoten?
„Af te zien van alle luxe, sober te leven. De vrouw in de tempel gooide haar laatste twee penningen in de schatkist. Jezus noemt haar expliciet. Ik geloof dat deze vrouw nooit meer honger heeft geleden. Als wij niet kunnen en willen geven aan anderen, geeft God ons ook niet. Hoe meer wij geven, hoe meer God ons zal toevertrouwen. Dat is een les die we moeten leren.”
En andersom?
„Dat is een lastige. Vervolgde christenen kennen onze situatie niet. Voor hun gevoel hebben wij alles; leven wij hier in een paradijs. Dat is beschamend. De wereld bloedt uit duizend wonden. Daar en hier. We moeten leren dat maar één ding belangrijk is: de boodschap van Jezus Christus. Alleen die boodschap verandert mensen werkelijk. We moeten anderen liefhebben, ook moslims. Zelfs moslims die strijden voor IS. Weet je wat IS betekent? Imperium van Satan. Satan kent geen liefde. Dat is veelzeggend.
Ik denk aan een meisje in Vietnam. Ze zat in de kerk. Er kwamen soldaten binnen. Die pakten de Bijbel van de kansel en zeiden: Iedereen die hierop spuugt, laten we gaan. Verschillende mensen deden het. Maar het meisje van zestien pakte de Bijbel, veegde hem schoon en kuste hem. Ze zei: Daar kan ik niet op spugen. Dat is het Woord van mijn Heiland. Ze werd boven de Bijbel doodgeschoten. Wát een getuigenis. Vervolging heeft twee kanten: lijden, maar ook overwinning. Zelfs als je je getuigenis moet bekopen met de dood.”
U gaat het land door met lezingen en presentaties. Leeft het onderwerp christenvervolging in reformatorische kring?
„Veel te weinig. Tijdens de bijeenkomst zelf is iedereen bewogen. Daarna is het gauw weer weg, de goeden niet te na gesproken. Ik geef de mensen altijd huiswerk mee: bid elke dag een keer voor de vervolgde kerk. Wurmbrand zei: Een dag niet gebeden voor de vervolgde kerk, is een verloren dag. Als je bidt voor geloofsgenoten in de verdrukking, doet dat iets met jezelf. Het wordt warm vanbinnen. Je gaat er met anderen over spreken. Er zijn kerken, helaas nog niet veel, waar gemeenteleden elke week een avond beleggen voor vervolgde christenen. Ze lezen samen de Bijbel, bidden, maken kaarten en schrijven brieven. Ze ervaren er zelf de zegen van.”
U bruist van de ideeën?
Enthousiast: „We zijn weer met een nieuwe actie bezig. Koop twee zakken potgrond en je hebt een Bijbel voor Pakistan. Dat is het allerbeste wat we kunnen geven aan anderen. Vroeger moesten we smokkelen. Dat hoeft niet meer. De stichting HVC heeft een computer neergezet in een plaats midden in Koeweit. Als iemand in dat land zegt: Ik wil een Johannesevangelie, dan printen we het zo uit.”
Soms is er kritiek op uw acties, zoals vorig jaar in Veenendaal.
„We zouden tijdens een HVC-bijeenkomst een overval op christenen naspelen, maar het idee lekte uit. De politie zei: Dat gaat zomaar niet. Het gaf reuring in de media, maar we hebben de ruis kunnen dempen. Uiteindelijk heeft de politie het spel zelfs meegespeeld. Tijdens de bijeenkomst kwamen zes agenten binnen, met een hond. De drie sprekers op het podium kregen handboeien om en werden afgevoerd. Het was zo levensecht dat sommige jongelui het in hun broek deden.”
U houdt wel van een avontuurtje?
„Nieuwe dingen zie ik als een uitdaging, zelfs als ze niet veilig zijn. Ik ben naar Sudan geweest en kreeg van de overheid zes militairen mee, met een mitrailleur op de auto. Zo werd ik daar rondgereden. Het was een bezoek van goud. Maar ook zakelijk houd ik van avontuur. In 1997 wilde ik 6,3 miljoen evangelisatieboekjes huis aan huis laten bezorgen. Gijs Thijsen in Buren zou ze drukken. Dat kostte 2,3 miljoen gulden. Het geld had ik niet, maar ik was ervan overtuigd dat het er zou komen. Het kwám er. God gaf zelfs 300 gulden extra.”
Pioniers zijn vaak chaotisch.
Bor knikt. „Daar moet ik op letten, ja. Ik kan zo enthousiast worden over iets dat het ten koste gaat van andere dingen. Bij HVC hebben we een fijn team. De mensen weten met me om te gaan; ze corrigeren me. Ik ben ook een beetje ongeduldig. Heb ik iets uitgedacht, dan moet het gisteren geregeld zijn.”
Kunt u zichzelf opofferen, zoals Wurmbrand?
„Ik zou willen dat ik het zo kon, maar daar heb ik wel strijd mee. Ik hou ook nog een beetje van mezelf.”
Bor denkt na. Dan: „Wat anderen van me zeggen, maakt me niet veel uit. Als hetgeen ik doe maar in dienst van het Koninkrijk is. Maar ik zeg eerlijk: Ik moet nog weleens op de knieën en belijden: Heere, ik ben te hard van stapel gelopen, ik ben voor U uitgegaan. Ik moet achter U aankomen. Toen ik in 2006 weg moest bij de SDOK was ik boos. Ik kon wel tegen de muren op vliegen. Een vriend zei op een mannendag in Giessenburg tegen me: Als jij niet kunt vergeven, kan God jou ook niet vergeven. Die boodschap had ik nodig op dat moment.”
U startte een nieuwe stichting. Is HVC van Jan Bor?
„Nee, nee. Wel andersom. Jan Bor is HVC. Maar we doen het met elkaar. We zijn met vier mensen op kantoor. Daarnaast hebben we veel vrijwilligers.”
Transparantie is belangrijk bij goede doelen. Hoe gaat u daarmee om?
„Van mij mag iedereen binnenlopen. Alle deuren en kasten staan open. Ik heb geen geheimen. Ik doe niks met geld. Daar heb ik een goede boekhoudster voor. Zelfs privé bemoei ik me niet met geldzaken: die regelt mijn vrouw allemaal. Dat is een les geweest. Toen ik in de handel zat, heb ik me kapotgewerkt. Er waren weken dat m’n kinderen me alleen slapend zagen. En dan had ik ook nog een smoesje: Heere, als ik veel verdien, zal ik veel aan de kerk geven. Maar zo werkt het niet. God heeft me stap voor stap van de liefde voor het geld afgeholpen; me ervan verlost.”
Wat is het verschil tussen HVC en een verwante organisatie als Open Doors?
„Open Doors is veel groter. Dat is het tafellaken, wij zijn het servet. Maar: Open Doors doet geen humanitair werk. Wij steunen in India een kindertehuis met 500 meiden. We zijn in Pakistan geweest, na de overstromingen in 2010, om hulpgoederen te brengen. Recent waren we in Irak om 200 kachels uit te delen, rijst, kleding en schoenen.”
Kunt u zich voorstellen dat u zelf vervolgd zou worden als christen?
„Ik denk veel over die vraag na. Zal ik dan mijn Heiland verloochenen? Corrie ten Boom uit Haarlem, die in de oorlog Joden hielp, worstelde ook met die vraag. Haar vader gaf een wijs antwoord. Hij zei: Als je op reis gaat, wanneer krijg je dan je reisgeld? Een maand van tevoren? Nee, want dan is het te vroeg op. Je krijgt het op de dag van je vertrek. Zo geeft God genade om staande te blijven op het moment dat je die nodig hebt. Ik verlang niet naar lijden, maar die wetenschap geeft mij wel rust, en vertrouwen.”
Levensloop Jan Bor
Jan Bor (Ameide, 1943) komt via ds. Richard Wurmbrand, die in het communistische Roemenië gevangenzat vanwege zijn geloof, in aanraking met vervolgde christenen. Hij is 23 jaar directeur van de Stichting De Ondergrondse Kerk. In 2006 vertrekt Bor als gevolg van een conflict. Hij richt dan de stichting Hulp Vervolgde Christenen op. Bor is begin jaren negentig een van de initiatiefnemers om 750.000 Levensbronbijbels te laten drukken, bedoeld om weg te geven voor evangelisatie.
Bor is getrouwd, woont in Hoogblokland, heeft twee kinderen en acht kleinkinderen en behoort tot de christelijke gereformeerde kerk in Noordeloos.