Identiteit niet door tucht te waarborgen
Het functioneren van identiteitsgebonden instellingen en scholen mag niet afhankelijk zijn van de tucht in achterbankerken, reageert mr. J. G. Macdaniel MA.
Een meerderheid van de Eerste Kamer steunt het schrappen van de enkelefeitconstructie, zo bleek deze week. Daarmee wordt door zeer ruime meerderheden in beide Kamers een eerder gedane handreiking ingetrokken. Er wordt nu een constructie geschrapt die in het verleden, bij de totstandkoming van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), na een moeizaam wetgevingstraject en een dito brede maatschappelijke discussie, enig gevoel van ruimte gaf. Overigens is niet alleen de enkelefeitconstructie geschrapt, maar wordt ook het onderscheid maken op grond van godsdienst aan meer voorwaarden verbonden.
Met mr. drs. Maarten van Essen (RD 4-3) ben ik van mening dat door de wetswijziging in de praktijk weinig zal veranderen. Dat denk ik, omdat het ‘enkele feit’ mijns inziens op zichzelf genomen gewoon niet bestaat. Het kan toch niet zo zijn dat iemand van harte instemt met de Bijbel en de gereformeerde belijdenis en zijn leven ook dienovereenkomstig inricht, maar dan bijvoorbeeld wel ‘alleen maar’ ongehuwd samenwoont, al dan niet met een partner van hetzelfde geslacht?
Toch plaats ik een kanttekening bij zijn betoog. Van Essen stelt dat in de toekomst (net als nu) iemand nog wel ontslagen kan worden op grond van het feit dat hij of zij door zijn of haar leefstijl het lidmaatschap van een van de voorgeschreven kerkgenootschappen verliest. Hij sluit zijn bijdrage dan ook af met de stelling: „Het functioneren van identiteitsgebonden instellingen zal daarom vooral afhangen van het antwoord op de vraag welke invulling de kerkelijke achterban zal geven aan zijn identiteit en het functioneren van de kerkelijk tucht.”
Het lijkt mij op zichzelf een terechte constatering dat verlies van kerklidmaatschap een grond is voor ontslag. Dat is ook iets wat zeker van belang is. Maar ik ben bang dat de praktijk dusdanig weerbarstig is, dat deze ‘oplossing’ op zichzelf onvoldoende is. Daarom kan ik mij niet vinden in zijn stelling dat het functioneren van de tucht in achterbankerken de sleutel is tot het behoud van de identiteit van een school. Op die manier wordt de verantwoordelijkheid te zeer bij de kerk gelegd.
Moeilijkheden
Ik wijs op een aantal moeilijkheden. In de eerste plaats moeten we kort en bondig constateren dat de tucht niet overal even consequent functioneert. In alle kerken in de achterban vindt weliswaar de uitoefening van de tucht plaats door de prediking van het heilig Evangelie, zoals aangeduid in vraag en antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus. Maar het toepassen van de in vraag en antwoord 85 genoemde ban is een ander verhaal.
Verder duren tuchtprocedures in kerkelijke gemeenten doorgaans erg lang. Dat is ook goed. Een Bijbelse zorgvuldigheid vraagt immers tijd. In de eerste fase van tuchtprocedures (de fase van de zogenaamde stille tucht) is er zelfs geen sprake van openbaarheid. Ook dat is terecht (zie Mattheüs 18). Maar zo’n kerkelijk traject spoort daardoor niet altijd met het schooltraject. Een schoolbestuur dient namelijk vaak direct in actie te komen. Meestal kan men zich niet permitteren om kwesties jarenlang door te laten lopen. Het werken met leerlingen en ouders vraagt vaak om een snelle actie. Een bijkomend punt van aandacht is nog dat lopende zo’n traject de kerk in verband met het ambtsgeheim geen mededelingen kan doen aan het schoolbestuur.
Tot slot blijkt in de praktijk vaak dat een gemeente- en personeelslid van kerk verandert voordat een procedure van kerkelijke tucht is afgerond. Als die verandering van kerk in meer of minder mate binnen de achterban van de school gebeurt, begint een traject wellicht weer opnieuw. Ontslaan op grond van het verlies van kerklidmaatschap is dan echter niet mogelijk.
Facet
Om deze redenen lijkt mij dus het beroep van Van Essen op de kerkelijke tucht te zullen botsen met de harde werkelijkheid. Het legt te veel verantwoordelijkheid bij de kerk. Natuurlijk is dat wat er in de kerk gebeurt van wezenlijk belang. Maar de school mag het niet aan de kerk overlaten. Het is en blijft van nog groter belang hoe de school invulling geeft aan de identiteit. Want als ontslag alleen nog mogelijk is na het verlies van kerklidmaatschap als gevolg van tucht, zie ik in veel gevallen toch echt problemen ontstaan. Dat geldt temeer als er sprake is van een interkerkelijke achterban.
Kortom: het door Van Essen voorgestelde is slechts één facet van de materie. De kerk is maar één partij. De primair verantwoordelijke is het schoolbestuur zelf, met de werkers in de school. Dat is principieel de plek waar invulling gegeven moet worden aan de identiteit.
Als de prediking vrucht draagt, is men ook op de school op de ander betrokken. Ook op degene die dreigt af te dwalen of af te haken. Dan pogen we elkaar bij het Woord te houden en alleen dan hebben we ook een boodschap voor de leerlingen.
De auteur is werkzaam bij de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) en is proponent binnen de Protestantse Kerk in Nederland.