Blijdschap
Hebreeën 6:12
„Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt van degenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven.”
De Schriftplaatsen die nadrukkelijk heiligen oproepen om overvloedig en voortdurend bezig te zijn zich in God te verblijden en Hem te prijzen, om altijd hun harpen in hun handen te hebben en halleluja’s in hun mond, bewijzen duidelijk dat gelovigen een gegronde verzekering in dit leven kunnen verkrijgen. Hoe kunnen zij zich verblijden en zich in God beroemen, die niet weten of Hij hun eeuwige vriend of een eeuwige vijand zal zijn, of Hij altijd liefde of toorn op hen zal ademen? Hoe kunnen zij anders dan hun harpen aan de wilgen hangen, die niet anders weten dan dat zij in een vreemd land leven, ja, in een land van duisternis, al hun dagen? Hoe kunnen zij welgemoed of dankbaar zijn die niet weten of zij in de laatste dag niet dat hartverscheurende woord zullen moeten horen: „Ga weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur dat de duivel en zijn engelen bereid is?” (Mattheüs 25:41).
Nu, er wordt in het hele Boek van God geen plicht overvloediger aan gelovigen aanbevolen dan die van blijdschap en vreugde, van lof en dankzegging. Dat weten allen die iets van de Schrift weten: „Verblijdt u te allen tijd” (1 Thessalonicenzen 5:16). God wil niet dat Zijn kinderen altijd verdriet hebben. Herinnert u toch wat Christus heeft gedaan en wat Hij nog in de hemel doet en zal doen voor u.
Thomas Brooks, predikant te Londen
(”De hemel op aarde”, 1657)