Israël vreest afwijzing van veiligheidsmuur
Israël zou het liefst zien dat het Internationaal Gerechtshof (ICJ) in Den Haag weigert zich uit te spreken over de veiligheidsbarrière. Het land vreest namelijk dat als de mening van het hof over de afscheiding negatief uitpakt, zijn betrekkingen met andere landen ernstig schade zullen lijden.
Israël heeft vorige week een beëdigde verklaring bij het ICJ ingeleverd, waarin het stelt dat het hof niet het geschikte orgaan is om zich uit te spreken over de scheiding. Israël betoogde dat de barrière een interne Israëlische kwestie is en bedoeld om de levens van zijn burgers te verdedigen. Het is nog niet duidelijk of op 23 februari Israëlische juristen het standpunt van hun land uiteenzetten als de mondelinge behandeling begint.
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft het hof gevraagd zich uit te spreken over de juridische kanten van de scheidingsmuur, die voor het grootste deel uit hekwerken bestaat. Israël bouwt het stelsel om het Palestijnse terroristen moeilijker te maken het land binnen te dringen en aanslagen uit te voeren. De Palestijnen stellen daarentegen dat de regering van Ariel Sharon zich op deze wijze Palestijns land toe-eigent. Ook ontregelt de barrière het dagelijks leven van tienduizenden Palestijnen.
In Israël lijkt er na een lange golf van bloedige terreuraanslagen consensus te bestaan over de noodzaak van het scheidingshekwerk.
Minister van Justitie Tommy Lapid, van de Shinoei-partij, is echter van mening dat de route moet worden veranderd. De veiligheidslijn moet volgens hem zo veel mogelijk langs de grens lopen die voor de Zesdaagse Oorlog van 1967 tussen Israël en Jordanië lag. Lapid vreest namelijk dat de discussie binnen het ICJ de eerste stap zal worden op weg naar isolatie van Israël. Na de uitspraak van het ICJ in 1971 dat het Zuid-Afrikaanse bestuur over Namibië illegaal was, legde de internationale gemeenschap Zuid-Afrika sancties op. Als de route wordt verplaatst, zal Israël volgens Lapid zijn tegenstanders de wind uit de zeilen nemen.
Volgens diplomatieke bronnen houdt Jeruzalem al rekening met de mogelijkheid dat de uitspraak van het ICJ tegen Israël zal zijn en dat de Veiligheidsraad zal worden gevraagd sancties aan Israël op te leggen. Maar dat de raad dit ook zal doen, is onwaarschijnlijk, aangezien een dergelijke stap op het veto van de Verenigde Staten zal stuiten. Deskundigen op het gebied van het internationale recht houden er echter wel rekening mee dat de betrekkingen tussen Israël en andere landen schade zullen lijden als het hof met een negatieve uitspraak over de scheidingsmuur komt.
Israël heeft echter ook goede hoop dat het hof zal weigeren zich over de kwestie te buigen. Volgens het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken hebben namelijk 33 naties verklaringen ingediend waarin ze stellen dat het hof niet de aangewezen instantie is om de kwestie te behandelen. Ze hebben betoogd dat acceptatie van de kwestie zal leiden tot politisering van het hof. „Ik hoop dat deze verklaringen de rechters van het ICJ in Den Haag ervan zullen overtuigen het hekwerk niet in dit juridisch kader te behandelen”, aldus minister van Buitenlandse Zaken Silvan Shalom. „Het is namelijk een politieke zaak en geen juridische.” Hij heeft politici in diverse landen verteld dat het hekwerk geen politieke grens is, maar een instrument tegen terrorisme.
De staat Israël gaat niet onvoorbereid naar het hof: bij het hooggerechtshof in Israël zijn namelijk ook petities ingediend tegen de bouw van de scheidingsmuur. Deze zullen nog voor 23 februari dienen. Israëlische mensenrechtenorganisaties hebben betoogd dat het hekwerk niet mag afwijken van de grens van voor 1967 en dat de bewoners in de buurt van de scheidingsmuur vrije doorgang moeten hebben. Twee andere organisaties die voor de bouw van de afrastering zijn, hebben eveneens gevraagd voor de hoogste Israëlische rechtbank te mogen verschijnen.
De Israëlische deskundige op het gebied van internationaal recht professor Ruth Lapidoth wees er deze week tijdens een lezing voor het Jeruzalem Centrum voor Publieke Zaken op dat de Algemene Vergadering om een raadgevende opinie heeft gevraagd en dus niet de plicht heeft een mening te geven. Er zijn volgens haar twee soorten mensenrechten met elkaar in conflict. Dat is ten eerste het recht van de Israëliërs op leven en ten tweede het recht van de Palestijnen op vrijheid van beweging en het hebben van bezit. Daar beide met elkaar in conflict zijn, dient er een politieke oplossing te worden gevonden.
Beide partijen hebben reeds de ”routekaart” op tafel liggen, zoals het vorig jaar gelanceerde vredesplan voor het Midden-Oosten heet. De Veiligheidsraad behandelt reeds de Israëlisch-Palestijnse kwestie en heeft de routekaart geaccepteerd. De Algemene Vergadering kan nu niet proberen zich in plaats van de Veiligheidsraad met de kwestie te bemoeien, meent de Israëlische deskundige.
Lapidoth vraagt zich ook af hoe het hof bij een adviserende procedure in staat zal zijn alle aspecten te onderzoeken. „Het Israëlisch-Palestijnse conflict is ingewikkeld. De afzetting is een element van een groter dispuut. De routekaart is al geaccepteerd. Door er een afzonderlijke kwestie uit te nemen, ondermijnt het hof de pogingen een oplossing te zoeken.”