Dijk doorsteken? Geen Zeeuw die ’t bedenkt
Zeeuwen staan van oudsher ambivalent tegenover de zee. Het water is voor hen een vriend die voorspoed brengt, maar tegelijkertijd een vijand die dood en verderf kan zaaien. Hele eilanden werden in de loop der eeuwen verzwolgen door de golven. Maar de diepgewortelde angst voor het water hoort bij Zeeland en de Zeeuwen. Net als de eeuwigdurende beweging van het tij.
Kees Slager uit Poortvliet, schrijver van ”De Ramp, een reconstructie”, het standaardwerk over de watersnoodramp van 1953, zegt dat de Zeeuwen „altijd een haat-liefdeverhouding hebben gehad met het water.” Maar het idee om dijken door te steken stuit hoe dan ook een meerderheid tegen de borst.
„De Zeeuwen hebben altijd geleefd met de angst voor een stormvloed”, vertelt Slager (76). „In 1000 jaar is het zuidwesten van Nederland 47 keer getroffen door een watersnood. Aan de andere kant heeft het water Zeeland veel rijkdom gebracht. De zeeklei, opgeslibd vanuit zee, was en is zeer vruchtbaar. De vissers gebruikten het water natuurlijk, en in de Gouden Eeuw gingen de Zeeuwen het water op om de wereld te verkennen. Niet zelden keerden ze met rijke buit terug. Maar vruchtbaar land teruggeven aan de zee, daar voelt ook in 2015 driekwart van de Zeeuwen echt níéts voor. Je ziet ook dat de voorstanders van ontpoldering vooral de inwoners zijn van buiten Zeeland – die worden hier vaak ”import” genoemd. Op het Zeeuwse platteland ben ik nog nooit iemand tegengekomen die zei: „Laten we die dijk eens doorsteken.” Dat haalt geen enkele Zeeuw in z’n hoofd.”
Dan te bedenken, legt Slager uit, dat het al de tweede keer in de geschiedenis is dat de Hertogin Hedwigepolder eraan moet geloven. In 1583, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, was Antwerpen in handen van de Prins van Oranje. De Spanjaarden wilden die militair strategisch belangrijke havenstad terug veroveren en om dat te verijdelen gaf de Prins van Oranje opdracht de dijken door te steken van het Land van Saeftinge. „De allereerste ontpoldering in Zeeland was een moedwillige ontpoldering.” In 1907 werd een stukje van dat gebied, de huidige Hedwigepolder, weer terug ingepolderd. En nu moet de Hedwigepolder opnieuw onder water, om de Antwerpse havenbaronnen te gerieven. Slager: „Ze zijn steeds de pineut in die hoek van Nederland.”
Het plan van PvdA-staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken) om op een aantal Zeeuwse wateren het getij gedempt te laten terugkeren, ligt genuanceerder, volgens Slager. „Dat gaat namelijk niet gepaard met het doorsteken van dijken”, legt hij uit. „In de jaren zeventig was ik betrokken bij de actiegroep Oosterschelde Open en toen al merkte ik hoeveel Zeeuwen gehecht zijn aan het getij. Het getij is hier altijd geweest en Zeeland heeft door dat getij ook altijd een dynamisch landschap gehad. Ik woon in een voormalig stoomgemaal bij de zeedijk op de zuidkust van Tholen en heb daar een prachtig uitzicht op de Oosterschelde. Door dat getij is mijn uitzicht elke dag wisselend. Het landschap biedt steeds weer een andere aanblik. Die eeuwigdurende beweging hoort bij Zeeland, maar de diepgewortelde angst voor het water eveneens.”
Toch plaatst de op Tholen geboren en getogen schrijver/journalist kanttekeningen bij de Deltawerken, die zijn uitgevoerd na de watersnoodramp van 1953. Slager: „Terecht zei de politiek toen: „dit mag nooit meer gebeuren.” Maar de Deltawerken waren ook een ingreep in dat dynamische Zeeuwse landschap.”
Inundatie
Peter Sijnke van het Zeeuws Archief in Middelburg kan zich er nog over verbazen hoe de zee in Zeeland heeft huisgehouden; de ramp (1953) met 1795 dodelijke slachtoffers van wie 864 in Zeeland, de inundatie van Walcheren (1944), die tot gevolg had dat het hele eiland Walcheren bijna twee jaar lang onder water stond. „Op oude foto’s is te zien dat de mosselen aan de bomen groeiden. Hele trossen hadden zich aan de stammen vastgehecht.”
Evenals tijdens de Tachtigjarige Oorlog met de moedwillige ontpoldering van Saeftinge werd het water tijdens de inundatie als wapen gebruikt, constateert historicus Sijnke (63). Het onder water zetten van Walcheren had immers tot doel de Duitsers te verjagen. „De inundatie is een litteken in de historie van Zeeland, maar heeft anderzijds ook weer mooie nieuwe natuur opgeleverd, zoals de kreken bij Westkapelle en Veere”, vertelt hij. „In Zeeland is het water altijd je vriend én je vijand. Het is offensief en defensief gebruikt.”
De impact van de watersnood van 1953 is „gigantisch” geweest, meent Sijnke, maar wat te denken van de Sint-Felixvloed uit 1530, ook wel Sint Felix Quade Saterdach? Daarbij verdween het complete eiland Noord-Beveland in de golven. „Ruim 60 jaar heeft Noord-Beveland na die stormvloed onder water gelegen. Het enige wat je in al die jaren nog van het eiland kon zien, was de torenspits van Kortgene. Pas in 1596 werd besloten het gebied weer in te polderen en te bedijken.”
Stormwind
Of de eeuwenlange strijd tegen het water de aard van de Zeeuwen heeft bepaald, weet Sijnke niet. „Het is mogelijk”, zegt hij. Van de Zeeuwen wordt gezegd dat ze gesloten zijn, maar ook gul, dat ze hard werken, de kat uit de boom kijken. „Doordat dit gewest heel lang een ‘land van overkanten’ was, is er hier wel een soort eenheid in verscheidenheid ontstaan. De Zeeuwen hebben onderling veel gemeen. Kijk maar naar de eensgezindheid waarmee ze altijd hard hebben gewerkt om het water op afstand te houden.”
Maar er waren ook verschillen, vervolgt Sijnke. „Bijvoorbeeld in klederdracht of in gesproken dialect. Dat had ook met de afstanden te maken. Je was uren onderweg om van het ene eiland op het andere te geraken. „Een Bathse reis” heette dat in de volksmond (Bath is een dorp op Zuid-Beveland, red.). En door die afstand zette het ene gebied zich weleens tegen het andere af. De Zeeuws-Vlamingen hebben zelfs sinds 1918 hun eigen volkslied en hadden vroeger niet veel op met de inwoners van Middelburg.”
Sijnke vermoedt dat jonge Zeeuwen minder bezig zijn met het water dan de oudere. „De mensen die de ramp nog hebben meegemaakt en die in een van de destijds zwaar getroffen delen van de provincie wonen, voelen nare herinneringen opkomen en maken zich zorgen als ’s nachts de stormwind om hun huis huilt. De jongste generatie heeft daar geen last meer van.”
Maar net als Tholenaar Kees Slager is Middelburger Sijnke er vast van overtuigd dat in Zeeland geen mens –jong of oud– voor ontpoldering is. „Iedere geboren en getogen Zeeuw is daar mordicus tegen. Als je er goed over nadenkt, is het natuurlijk ook zot om eerst met vereende krachten dijken aan te leggen en het op de zee veroverde land vervolgens weer prijs te geven aan de zee.”
„Wees voorzichtig met geknutsel aan zeeweringen”
tekst Ben Provoost
Dijksma’s plannen voor onder meer een gedempt tij in het Veerse Meer en de Grevelingen vallen slecht in Zeeland, zegt Wim Kolijn (1944) uit Terneuzen. „De voorstellen van de staatssecretaris worden hier vertaald als het doorsteken van dijken.”
Kolijn groeide op in Driewegen, een dorpje ten zuiden van Terneuzen. Hoewel zijn directe omgeving de watersnood van 1953 redelijk ongeschonden doorkwam, heeft de Terneuzenaar nog altijd levendige herinneringen aan de ramp. „Ik vergeet nooit de kerkdienst een week na de watersnood. Bijbels en kussens hadden rondgedreven in de kerk. De koster had alles opgestapeld. Dat gaf een desolate aanblik.”
Dat de zee niet alleen mooi is maar ook heel gevaarlijk kan zijn, is sinds 1953 in het collectieve geheugen van de Zeeuwen verankerd, stelt Kolijn. „De watersnood heeft vooral mensen van de eilanden met hun neus op de feiten gedrukt.”
De ramp bracht de plannen voor de Deltawerken in een stroomversnelling. Een hoogtepunt ervan was de aanleg van de Oosterscheldekering. De kering kwam er niet zonder slag of stoot. Zo wilden milieuorganisaties voorkomen dat de natuur er schade van zou ondervinden. In de dagbladen werd daar destijds een levendige discussie over gevoerd, herinnert Kolijn zich. „Voorstanders van natuurbehoud roerden zich. Maar uit de stroom van ingezonden brieven in Zeeuwse kranten klonk vooral de angst voor het water door.”
De huidige discussie over veiligheid versus natuurherstel is dus beslist niet nieuw, maar de oud-SGP-voorzitter twijfelt openlijk aan het nut van de onlangs aangekondigde plannen van staatssecretaris Dijksma. „Voor haar ideeën heeft ze de tijdgeest mee, maar ik vraag me af wat ze ermee wil bereiken. Het is allerminst gezegd dat de natuur in het Noordzeegebied opbloeit als gevolg van het doorlaten van getij. Wetenschappelijk onderzoek heeft dat althans niet aangetoond.”
Kolijn vindt dat veiligheid altijd het uitgangspunt moet zijn en blijven. „Met geknutsel aan zeeweringen moeten we voorzichtig zijn. Dijksma’s ideeën lijken me ook een trendbreuk. De afgelopen negen jaar stonden in het teken van dijkverzwaring. Die operatie is nog niet eens achter de rug of er komt alweer een nieuwe filosofie. De logica erachter ontgaat mij eerlijk gezegd. Gelukkig is ook minister Schultz van Infrastructuur verre van enthousiast over Dijksma’s dijkenplan.”
Een ander bezwaar van het doorlaten van getij is dat dat weleens nadelig kan uitpakken voor landbouwers, vreest Kolijn. Zout water is een slechte vriend van agrariërs, weet hij. „Landbouwgrond is kapitaal. Daar moeten we zuinig mee omgaan.” Of hij niet te gemakkelijk partij kiest voor de boeren, een verwijt dat zijn partij weleens krijgt? Kolijn vindt van niet. „De agrarische sector is in het verleden absoluut te laconiek omgesprongen met de omgeving. Maar de laatste dertig jaar is er veel ten goede veranderd. Denk bijvoorbeeld aan het afgenomen gebruik van landbouwgif.”
Het resultaat is dat de natuur meer diversiteit kent dan vroeger. Kolijn: „In de jaren 50 zag ik zelden een kiekendief of een buizerd. Als ik nu een eindje ga rijden in mijn omgeving is het een zeldzaamheid als ik er géén zie. Ik denk niet dat die plannen van staatssecretaris Dijksma zo hard nodig zijn. Wat mij betreft, verdwijnen ze zo snel mogelijk in de ijskast.”